Een niet verdiend vonnis

‘Een niet verdiend vonnis’

Schrijven op en over de eilanden betekent een voortdurende strijd met de werkelijkheid, die de fictie van het geschrevene steeds weer achterhaalt in een schokkende en confronterende realiteit.
Auteur Gabriel Garcí­a Márquez vertelde eens dat hij tien jaar research deed naar dictators, aanverwante potentaten en andere vreemdsoortige vogels voor zijn boek ‘De herfst van de patriarch’, maar dat hij tot de slotsom moest komen dat niets onmogelijk was, dat er eigenlijk niets voor hem te verzinnen viel en alleen de bizarre en bittere waarheid genoteerd kon worden.
Tip Marugg schreef zo’n tien jaar aan zijn derde roman ‘De morgen loeit weer aan’ en kwam uiteindelijk tot eenzelfde conclusie. Geboorte en dood, een speelse werveling van de passaatwind in de stegen van Otrobanda en alles blijft verder bij het oude.

Door Hans Vaders

Literatuur, romans en gedichten, wordt in het Caribisch gebied geschreven vanuit een zekere mate van onbehagen en residu voor hulpeloosheid en wanhoop, als kreet in de kale woestenij omdat de noeste arbeid niet echt zorgt voor enige verandering in levens- of denkpatroon. Dit geldt niet alleen voor de eigen situatie, maar ook door het letterlijk zien, het meemaken van het onrecht, de kneveling en het nepotisme op een eiland van louter cactus, waarbij de schrijver niet alleen observator langs de zijlijn mag zijn, maar tevens ook slachtoffer en vaak mededader is.
Curaçao kent geen echte, grote schrijftraditie, geen bijzondere Zuid-Amerikaanse vertelvariant. De traditie om te lezen ontbreekt daarnaast ook in overheersende mate op het eiland. Dat er in het verleden bij kaarslicht fanatiek geschreven werd in het Nederlands, Spaans en Papiamentu, dat er prachtige walsen en mazurka’s gecomponeerd werden in de stadshuizen van Otrobanda, de buurt waar Tip Marugg zijn jeugd doorbracht, ligt meer aan een gebrek aan andere mogelijkheden zich te uiten. Jongeren kennen Marugg echter niet meer zo goed en dat is het directe uitvloeisel van een ander levenspatroon en ook van de ouderdom.

De schrijver en dichter Tip Marugg is niet meer en ik voel mij ronduit beschaamd. De laatste jaren hadden we geen contact. Het tragische en fnuikende in het leven is nu eenmaal, dat je de mensen die je het beste mag en waar je het liefste mee om wilt gaan vaak nogal nonchalant en ergerlijk verwaarloost. Waar zijn die losse, lome dagen gebleven toen ik bijna wekelijks naar Pannekoek reed in de blinkende Chevrolet Impala 8-cylinder om met Tip over honkbal, stierenvechten en Malcolm Lowry te praten, dat we een portie gebakken rijst met ei bij de Chinees in Barber haalden en ‘op tempo’ beduidende hoeveelheden bier en whisky uit de grote koelkast consumeerden.
‘Natuurlijk alcohol, ik moet nu eenmaal normaal kunnen functioneren tegenover domme mensen.’
’s Nachts tegen tweeën deed de auteur mij dan hoffelijk uitgeleide bij het roestige hek. Een kaarsrechte, groetende, dunne schim in het duister van de tropennacht.
‘Voor de dood ben ik eigenlijk niet bang. Het gaat me om de franjes er omheen die me zorgen baren.’

Vele liefhebbers kennen Tip Marugg als de schrijver van de romans ‘Weekendpelgrimage’, ‘In de straten van Tepalka’ en niet in de laatste plaats ‘De morgen loeit weer aan’, waarvoor hij een nominatie voor de AKO Literatuurprijs verdiende, maar afwijzend, nors en eenkennig reageerde op de schriftelijke uitnodiging spoorslags naar het koude moederland af te reizen.
‘Hans, hier, ik zal je laten lezen.’ Marugg strijkt met de vlakke, magere hand over de brief van overzee. ‘Ze willen dat ik interviews geef, voor de tv-camera’s verschijn, wat vind je daar nou allemaal van. Onzin natuurlijk.’
Minder bekend is zijn in subtiel-intrigerende stijl geschreven beperkte poëtische oeuvre, dat voor een belangrijk deel verzameld is in de bundel ‘Afschuw van licht’ en zijn in het Papiamentu geschreven erotische monnikenwerk ‘Un prinsipio pa un Dikshonario Erótiko’.
Tip Marugg hulde zich het laatste kwart van zijn leven voor de buitenwereld in een zelfgeschapen duisternis. Een beetje mystiek, mist en isolement kan nooit kwaad voor een schrijver. Hij, de schrijver, is namelijk nooit meer eenzaam, want hij heeft altijd het onbeschreven vel papier dat geduldig wacht op de letters, op die speciale code die schept. Marugg toonde zich immer bewust op de achtergrond, publiciteitsschuw, wars van contacten hem door de verontrustende buitenwereld constant aangedragen of opgedrongen. Marugg, de ex-luitenant van de schutterij, de ex-Shell-employee; Marugg, die eens gezegd heeft ‘dat schrijven en dichten in wezen onproductieve en krankzinnige bezigheden zijn, alleen geschikt voor luie mensen’.
Marugg, geboren in die verschrikkelijke decembermaand van het jaar 1923, 40 uur na ‘volksschrijver’ Gerard Kornelis van het Reve, die een paar weken geleden overleed.
‘De Heer moet wel erg toornig zijn geweest in die maand.”
Bij schrijven en dichten, althans bij de getalenteerde, geldt ook enige bezetenheid als inspiratiebron. Bij Tip Marugg waren dit de wat koelere uren van schemering, avond en diepe nacht, wanneer hij op snippers papier zijn gedachten noteerde die hij pas later uitwerkte en ‘de doodsvlinder zich als een voorbode van de eeuwige stilte nestelde boven het kozijn van het keukenraam tegen de witgepleisterde muur’.

Ter illustratie een interview uit juni 1979 met Tip in zijn toenmalig ‘dagschuw huis’ op Pannekoek, waar ‘de zon hem keer op keer iedere nieuwe morgen wist aan te klagen’.

Je gebruikt in je gedichten en je proza vaak abstracte begrippen zoals eenzaamheid, nacht en wanhoop, culminerend in het uiteindelijke begrip: de dood. Wat betekent de dood voor je?
Marugg: ‘Het leven is een lugubere grap. De mens krijgt bij zijn geboorte al een vaststaand, onherroepelijk oordeel met zich mee: ‘‘Ik moet sterven’’. Wat kan je dan nog van een terdoodveroordeelde verwachten? Je vraagt je af, waar heb ik deze ultieme straf aan verdiend? Ik sta er verbijsterd over dat de meeste mensen zich nog zo fatsoenlijk gedragen, dat ze het vonnis schouderophalend naast zich neerleggen. Het doodgaan zelf is een strikt private aangelegenheid. Of er nu wel of geen mensen bij zijn, of het gebeurt in een kroeg, op een plein of in bed omringd door de voltallige kring van verwanten en vrienden. Het is en blijft een privé-aangelegenheid.
Misschien is zelfmoord wel de meest natuurlijke dood. Je bepaalt dan persoonlijk het waarom en het wanneer. Zelfmoord is overigens niet mooi. De dood is altijd onmenselijk, de dood is vies. Soms kan echter de zelfverkozen dood verkieselijker zijn, in extreme gevallen, boven het leven. En zo is het hangen in de cel te prefereren boven het publiekelijk hangen op het dorpsplein.
Zelf ben ik bang voor de dood, nee, niet voor de dood zelf, maar voor de franjes er omheen: het lichamelijk lijden, het langzaam verliezen van de eigen lichaamsfuncties, de snikkende tantes en de potsierlijkheid na de dood.
Ik geloof dat iedereen die nadenkt over het leven met een gedachte aan zelfmoord speelt. Maar er zijn natuurlijk altijd afweermechanismen zoals bijvoorbeeld het diepgelovig zijn. Het spelen met de gedachte aan zelfmoord geeft het individu een grote persoonlijke macht. De wens is soeverein en integraal, heer en meester zijn over het eigen lichaam, over het eigen leven. Een mislukte poging tot zelfmoord, en ook de wetgeving heeft daarmee rekening gehouden, is slechts een roep om hulp. Zelfmoord wordt door de nabestaanden vaak gezien als een laffe daad, maar in wezen is het een zeer moedige daad. De zelfmoordenaar heeft ‘brains’ nodig: er zijn niet veel straatvegers die zich van het leven beroven, het zijn eerder de kunstenaars, de intellectuelen, zij die te maken hebben met het pure leven in al haar vormen.
Daarnaast, ik blijf erbij, de dood is een niet verdiend vonnis, waarbij geen hoger beroep mogelijk is. De dood is er voor iedereen. Sterven is als het ware een doodernstige zaak voor degene die op sterven ligt. En dan maakt het geen verschil of dit nu in China of op Banda’bou gebeurt.’

Je had het zo-even over het diepgelovig zijn als afweermechanisme. Wat heb je zelf nog met het geloof te maken?
‘Geloof is het zoeken naar… het zoeken naar een bepaalde waarheid en die is universeel. Het werkelijke geloven heeft terdege zijn beroerde kanten, vooral in deze tijd. Geloof is synoniem geworden aan religie: de oude doelstellingen zijn duidelijk verlegd. Want religie is een menselijke instelling ten dienste van het geloof dat geen menselijke instelling is. De religie heeft zichzelf tot een soort overimportantie gemaakt. We zien het over de hele wereld, in Iran, in Israël, in Ierland. Het resultaat is dat ieder weldenkend religieus mens zich afkeert van de menselijke instellingen van religie.
Dan zijn er twee mogelijkheden, of de mens creëert zich een persoonlijke band met Zijn Schepper, of hij keert zich er totaal van af. Ik vind het zelf bijvoorbeeld ongehoord dat de dominee als cabaretier moet gaan optreden om zijn schaapjes bijeen te houden, terwijl de priester zijn kudde hoedt als een soort maatschappelijk werker. Op deze wijze werken ze hun eigen boodschap tegen. Ze verliezen aan geloofwaardigheid.
Zelf twijfel ik. De ene dag ben ik diepgelovig, de volgende dag ben ik atheïst. Ik ben nu eenmaal geen standbeeld, ik ben niet van marmer. Misschien is er ergens wel een schepper, maar ik ben in ieder geval niet overtuigd van zijn aanwezigheid. Er zijn omstandigheden die mij dwingen te twijfelen aan zijn bestaan.
Ik heb de indruk dat God – zo hij bestaat – de atheïsten het liefst is. Een eerlijke, overtuigde atheïst komt mijns inziens hoger in de hemel als iemand die uit overtuiging trouw naar de kerk gaat. Want God moet toch af en toe wat tegenspraak kunnen dulden. Christus had de zondaars het liefst. Een atheïst is als een verloren zoon, als een zwak mens die de dagelijkse beslommeringen nauwelijks het hoofd kan bieden. Hij gaat de Amazone in, maakt ontdekkingsreizen en blijft in ieder geval ver van huis.
Olivia zegt niet voor niets in Hamlet van Shakespeare: ‘‘Lord, we know that we are, but do not know what we may be’’. Dat is het leven. Per slot van rekening zijn wij allen Oliviaans dement.’

Tip, wat is je verhouding tot de ‘vrouw’?
‘Ik ben nooit getrouwd geweest. Ik heb de laatste weken wel een hond. Maar dit is natuurlijk onzin. Ik zou kunnen zeggen: de vrouw is het liefste wezen van de schepping, maar dan voor een half uur of voor drie kwartier. Ik sta persoonlijk niet toe dat ze mij 24 uur per dag omringt.
Ik meen dat de eerstvolgende grote doorbraak op medisch terrein niets, maar dan ook niets te maken zal hebben met de overleefde beweringen van die Weense oplichter Sigmund Fraude, maar met het aantonen dat onze gevoelens op een soort chemisch proces, op een soort chemische predestinatie berusten.
God spreekt in het paradijs Adam aan als De Mens. Tegenover Eva heeft Hij het over De Vrouw. Met andere woorden, de man is compleet, de vrouw is het complement van de mens! Hiermee wil ik overigens niet beweren dat de vrouw ondergeschikt is aan de man.
In de jaren 58 en 59 ben ik verloofd geweest met een Canadees meisje, maar een en ander heeft geen doorgang gevonden omdat ze mijns inziens teveel katholieke kindertjes wilde hebben. Toch, ondanks mijn misschien negatieve standpunt in dit kader, kan de vrouw wanneer zij wil een, zij het mysterieuze, zelfs glorieuze bron van inspiratie voor de man zijn. Een vrouw die ditzelfde zou zeggen van een man heeft mijn hoogste bewondering.’

Vertel eens iets over je periode als schutter.
‘Ik zat als achttienjarige op de AMS Peter Stuyvesant, de voorloper van het huidige Peter Stuyvesant College, op het Wilhelminaplein. Ik herinner me een donker gebouw, triest, met hoge daken. Ik had voordat ik op de AMS kwam de mulo gevolgd. Toen… ineens was het uit. Door de politie werd ik van school verwijderd. Ze kwamen me halen omdat ik niet gereageerd had op het oproepingsformulier, omdat ik rekende op een vrijstelling. Ik had buiten gouverneur Kasteel, die malafide ex-journalist gerekend. Op dat moment, toen ik onder toejuichingen van mijn klasgenoten het schoolplein verliet, was ik militair. Dat is de vergissing die Chris Engels heeft gemaakt in zijn overigens verder juiste voorwoord bij mijn bundel ‘Afschuw van licht’. Ik heb nooit en te nimmer in de burgerorganisatie gezeten, ik was militair. Ik zat in de zogenoemde ‘stootploeg’, opgeleid door Nederlandse mariniers. Door promotie werd ik luitenant, want toen ik eenmaal in militaire dienst zat keek ik om me heen: de soldij was ook van buitengewoon belang.
In de dienst heb ik wel wat mensen ontmoet die mijn sluimerende schrijverschap hebben aangemoedigd: Luis Daal, René de Rooy. Misschien is het Luis Daal wel geweest die mij heeft ‘aangebracht’ bij De Stoep van Chris Engels.
Als schutter was het eigenlijk alleen maar wachtlopen: Caracasbaai, Emmastad, Bullenbaai. Duikboten heb ik niet gezien. Mijn vrienden en ik bewerkten de MA, de Militaire Administratie om dezelfde wacht te krijgen. Dat waren uren om over literatuur te praten, over boeken, over schrijvers waar we van hielden. Ik ben, ook door mijn officiersrang, vijf jaar in het leger gebleven tot 1947. Daarna, toen ik afzwaaide, kon ik na twee jaar werken bij de CSM een baan krijgen bij de afdeling public relations van de Shell bij het maandblad Passaat.’

Tip, je bent nog steeds een behoorlijke drinker, whisky en het laffe vocht dat de Amstelbrouwerij tapt. Wat zijn je gedachten over alcohol?
‘Drink jij soms een heldhaftiger vocht? Nu, alcohol is de overtreffende trap van alles. Als er geen alcohol meer zou bestaan, was het leven niet meer leefbaar. Overigens, het Oude Testament druipt al van de sterke middelen, en dit om de andere bladzijde. Als er geen alcohol zou bestaan, dan zou het leven op aarde een absoluut toonbeeld zijn van saaiheid. Ik moet normaal kunnen functioneren tegenover de geestelijk gebrekkigen, tegenover de domme mensen. Alcohol zie ik dan als een wapen. Iemand die nadenkt over het leven, iemand die zijn eigen feilen kent, heeft alcohol nodig.
Maar er zijn ongetwijfeld ook andere mensen die hun lichaam beveiligen zonder alcohol te nuttigen: atleten, vooral langeafstandlopers en ook mensen die heilig geboren worden zoals bisschop Ellis. Alcohol speelt nu eenmaal een rol in mijn leven. Wanneer ik mijzelf wil zijn, wanneer ik compleet wil zijn, is drinken een van de onderdelen van mijn menszijn. Is drinken vaak niet essentiëler dan eten?
Koning Alcohol geeft in ieder geval veel meer plezier, want is eten niet iets dierlijks? Is eten in feite niet iets vulgairs? En heb je ooit wel eens een kangoeroe alcohol zien drinken?
De Nederlandse schrijver Gerard Kornelis van het Reve heeft eens gezegd: ‘Ik geef er de voorkeur aan in het publiek te neuken dan te eten’. Van het Reve en ik schelen nauwelijks veertig uur van elkaar in geboorte-uur. De Heer moet wel erg toornig zijn geweest in de maand december van dat verschrikkelijke jaar.’

Wat is je houding ten aanzien van de Zuid-Amerikaanse literatuur en dit ook vergeleken met de Europese literatuurtraditie?
‘Ik beschuldig de gemiddelde Europeaan ervan, dat hij niet voldoende aandacht heeft voor Zuid-Amerikaanse literatuur. Zuid-Amerika is voor Europa, misschien is Frankrijk een uitzondering, nog steeds ver en vreemd en dan niet alleen geografisch gezien. De Zuid-Amerikaanse literatuur heeft een enorm potentieel.
Geen enkele literatuur ter wereld is zo uitgesproken doordrenkt van en verwant aan politiek en natuur, en dan natuurlijk de overwinning van de mens op die politiek en natuur. Ik ken geen literatuur waarin een zo duidelijke plaats is ingeruimd voor de onderdrukte mens en het medeleven met hem. In de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur vind ik dit medeleven niet. Arion geeft in zijn werk wel een benadering, maar ik vind dat hij weinig sociologisch inzicht heeft. Echter, ik geloof dat Frank Martinus Arion het talent, de ingrediënten in zich draagt om een Boeli van Leeuwen en een Tip Marugg verre te overvleugelen wanneer hij zich verder zou ontwikkelen.
En terugkomend op de verhouding met Europa. Franse scholieren leren bijvoorbeeld dat Victor Hugo 300.000 gedichten heeft nagelaten, maar wat zegt dat?
De Zuid-Amerikaan Luis Borges overtreft in kwaliteit dit imposante aantal met een enkel gedicht. Anders geformuleerd: er bestaat een onbekende Reus in Zuid-Amerika en een bekend manneke in Frankrijk en dat manneke krijgt alle eer.
Mijn ergernis ten opzichte van de Europese houding is overigens niet van toepassing op de Verenigde Staten. Al sinds jaren is de belangstelling en de waardering voor Zuid-Amerikaanse literaire producten in Noord-Amerika vanzelfsprekend. Neem bijvoorbeeld de ‘‘University Press’’ die met zijn vele uitgaven op dit gebied heel goed de universele waarde van de Zuid-Amerikaanse auteurs heeft ingezien.’

Schrijven op het warme Curaçao mag wellicht een gestoorde en nogal zwevende bezigheid zijn, terwijl het gros van de bevolking bij wijze van spreken aan het salsadansen is of de barbecue oppookt op het hagelwitte strand. De schrijver en dichter op het eiland zijn de buitenstaanders. Ze observeren en spelen in ieder geval een ander, voor de ‘outsider’ ondoorgrondelijk ogend spel met zelfgemaakte regels. Want het is toch zonder meer asociaal en zonder enig aantoonbaar nut om vrijwel dagelijks een urenlang gevecht aan te gaan met de tekstverwerker, zegt het publiek, zeggen mijn buurtgenoten, zegt een vriendin.
‘Een roman, novelle, gedicht of essay, ze zijn eigenlijk nooit mooi rond, nooit helemaal klaar, zoals het leven eigenlijk ook nooit af kan zijn, maar je moet op een bepaald moment ergens een streep achter kunnen zetten, anders publiceer je nooit iets.’
Voor Tip Marugg is die streep nu definitief getrokken.

En wat is eigenlijk de zin van dit alles? In een bepaalde tijd van het jaar vermeit de wind zich in de stegen van Otrobanda in een curieus spel. ‘Dan zag je in het voorbijgaan hoe opeens in een hoek tussen twee huismuren zich een kleine windhoos had gevormd en door haar werveling wat droge bladeren, een leeg pakje sigaretten of ander licht straatvuil omhoog zoog, een halve meter boven de grond in kringen liet bewegen, om dan plotseling het spel te staken en de spullen te laten vallen’.
Wel, de door de felle zon verdorde bladeren zijn inmiddels geruimd, de laatste sigaretten gerookt, het subtiele spel gespeeld en het leven herneemt zich weer als vanouds in een volgende cyclus van herhaling en het oprakelen van oude herinneringen.

Tip Marugg verkeert nu ongetwijfeld bij zijn dierbare pre-Colombiaanse God van Zuid-Amerika en het Caribisch gebied. Die waakt als vanouds al zo’n 1000 jaar over de wonderlijke eilandennegorij beneden zich en blikt vanaf de hoge transen van zijn protserige, hemelse paleis in de witte Andes op ons arme stervelingen neer. Iedere avond slaapt hij tevreden in onder zijn dekbed van eendendons. Zijn kostbare, met loden glazen ingelegde bril plaatst hij ‘no problem’ nauwkeurig – tot op de millimeter precies – op zijn nachtkastje, altijd op dezelfde plaats. De conservatieve hemelvorst en zijn onderdanen beschikken niet over televisie, telefoon, radio, fax, typemachines of internet, want dat is maar wat lastig en zorgt alleen maar voor onrust en achterklap. Tip Marugg heeft hier misschien ook wel vrede mee, denk ik, met die rituelen van daarboven.
Hij wordt vanmiddag begraven. Slaap zacht Tip.