Meine Fernhout over ‘De blinde kamer’ in een interview in Amphora (jrg. xxxv, nr. 4), december 2016:
(…) Teylers Museum was het eerste museum in ons land. Doordat het niet meedoet aan hypes, is het hierdoor ook een ‘museum van het museumwezen’ geworden. (…) Er was, in een en dezelfde oogopslag, natuurwetenschap en er was een gevoel voor geschiedenis. (…) Of ik een conflict heb gezocht, dat bij dit museum past, of andersom, dat is moeilijk te zeggen. (…) Hoofdpersoon Rick Alting von Geusau is opgegroeid in merkwaardige omstandigheden, nogal alleen en hij was voornamelijk te vinden in de zogeheten blinde kamer van een villa aan zee. Hij las zich daar drie keer in de rondte. Wat hij las, voerde hem mee; het ging hem soms boven de pet, maar hij kon er niet vanaf blijven. (…) De kiem voor wat later een aversie tegen de hoogmoed van de materialisten wordt, is dan gelegd. Veel van wat hij later meemaakt, is te beschouwen als een aanloop tot een pleidooi voor een natuurkunde waarin plaats is voor zoiets als ‘geest’. (…) Hij stelt zelfs het plan voor om een tentoonstelling te maken over de contacten tussen de natuurkundige Pauli en de psychiater Jung. Die twee kenden elkaar goed. Materie en geest: er zou een stippellijn tussen beiden lopen, en geen streep. Zijn voorstel wordt doodgezwegen. (…) Als het lichaam van de vrouw die ‘het licht heeft stilgezet’, in het Spaarne gevonden wordt, is Rick Alting von Geusau de meest voor de hand liggende verdachte. Op dat moment bevindt hij zich in Noorwegen – niet op de vlucht, maar op zoek naar stilte. Hij belandt in de cel en schrijft op wat er naar zijn idee toe doet. (…)
Lees hier het interview in Amphora, kwartaalblad van de vereniging Vrienden van het Gymnasium
Meer over ‘De blinde kamer’