Betty Roos – Zamira een bedoeïnenkind

978-90-6265-411-6BETTY ROOS
Zamira een bedoeïnenkind

Roman, Israël
Paperback 128 blz., € 13,50
Eerste druk 1996
ISBN 90-6265-411-6

Zamira is een bedoeïnenmeisje dat leeft in een vrijwel kaal gebied aan de zee. In dit harde leven van alledag spelen kamelen, geiten en een dolfijn een even belangrijke rol als het handjevol mensen met wie ze omgaat en die haar met hun verhalen scholen. Aan de vanzelfsprekendheid van dit eenvoudige, eerlijke bestaan komt abrupt een einde, wanneer een totaal onvoorziene oorlog het gebied teistert. Vanaf dat moment ontwaakt Zamira haast dagelijks in een nieuwe situatie; ze wordt een vluchtelinge, en niet lang daarna een wees.
Het verhaal – door het element van herhaling en symboliek haast Arabisch van toon – lijkt ruimschoots materiaal te bieden voor pathetiek en tragiek, maar de schrijfster laat dit zeer bewust liggen: het gaat haar erom te laten zien hoe kinderen omgaan met zulke situaties, en ze rekent daarbij duidelijk op een grote dosis veerkracht van hun kant.
In Zamira, een bedoeïnenkind is gemakkelijk een echto te horen van Betty Roos’indringende debuut Bonsai-kinderen, waarin ze haar jeugd (als joods kind in een jappenkamp in Indie en daarna als ‘Indische’ in joods Amsterdam) beschrijft, eveneens vanuit de ervaring en in de taal van een kind.

Betty Roos – Bonsai-kinderen. roman

978-90-6265-412-3BETTY ROOS
Bonsai-kinderen. Roman

Genaaid gebonden, 252 blz., € 18,50
Eerste druk maart 1995
ISBN 90-6265-412-3

Bonsai-kinderen is de naam die Betty Roos gegeven heeft aan de kinderen, die zoals zijzelf, hun kinderjaren in een jappenkamp doorbrachten en na de oorlog naar Nederland kwamen. Net als bij bonsaiboompjes waren er zoveel wortels gesnoeid, dat ze wel konden blijven leven, maar niet konden groeien.

Betty Roos was vijf – toen ze samen met haar moeder, zusjes en broertje – geïnterneerd werd in het kamp Tjihapit in voormalig Nederlands-Indië. In simpele, directe bewoordingen beschrijft ze de bombardementen, de transporten, en het leven in het jappenkamp in Indië.

Na de bevrijding keert de moeder met de kinderen (de vader heeft het kamp niet overleefd) terug naar het ontredderde Nederland om een nieuw bestaan op te bouwen. Pas hier hoort Betty voor het eerst over Hitler, joodse onderduikers en gaskamers, en wordt ze haar eigen joods-zijn bewust. Tegelijkertijd ervaart ze de onwetendheid en het onbegrip over wat zij heeft meegemaakt aan de andere kant van de wereld.

Betty Roos emigreerde naar Israël en woont en werkt in Jeruzalem. 45 jaar lang zweeg ze over haar kampervaringen, maar de Intifada was voor haar de directe aanleiding om eindelijk te gaan vertellen.

‘Een gloednieuwe schrijfster met een verslag van hoe het was, geschreven door het kind dat ze was (…) met het gestolde verdriet dat lotgenoten kennen, maar waarvoor zij opnieuw woorden heeft gevonden.’ Joop van Tijn in het Voorwoord.

‘De waanzin van de oorlog, gezien door de ogen van een kind, maken het tot een ontroerend document.’ – Haagsche Courant

‘De benadering van Betty Roos maakt indruk door de onderkoelde, feitelijke weergave van de gebeurtenissen. Betty Roos heeft een bijzonder boek toegevoegd aan de reeks kamplitaratuur.’ – Intermediair