Hugo Pos – Reizen en stilstaan. Verhalen

HUGO POS
Reizen en stilstaan

Nederland – Suriname Verhalen
176 blz., paperback, € 13,50
ISBN: 90-6265-280-8
Eerste uitgave 1988

Dat Hugo Pos (Paramaribo, 1913) een opmerkelijke man is, met een leven vol opmerkelijke ervaringen, laat Oost en West en Nederland zien, het boek dat Jos de Roo over en met hem schreef en dat met name over de periode voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog handelt. Opmerkelijk nog wordt hij als men beseft wat hij de afgelopen jaren, sinds zijn pensionering uit de rechterlijke macht allemaal heeft ondernomen. Niet alleen is hij een verrassend productieve verhalenschrijver geworden (Het doosje van Toeti verscheen in 1985, De ziekte van Anna Printemps in 1987, bovendien heeft hij de laatste tien jaar verscheidene malen door Zuidoost-Azië gereisd, tweemaal naar India en Nepal en in 1986 nog via Thailand en de Filipijnen naar Japan.

Reizen en stilstaan bestaat voor een groot deel uit de verhalen over deze reizen naar Zuidoost-Azië, verschenen in het Parool, De Volkskrant en Trouw. Ze worden voorafgegaan door twee verhalen die tijdens en vlak na de oorlog eveneens in Zuidoost-Azië spelen en door enkele herinneringen aan Suriname.

Of Hugo Pos nu anekdotes schrijft of journalistiek bedrijft, al deze verhalen hebben die lichte toon en die relativerende wijsheid die ook zijn literaire verhalen zo aangenaam en waardevol maken.

Hugo Pos – De ziekte van Anna Printemps

90-6265-257-3HUGO POS
De ziekte van Anna Printemps

Nederland – Suriname Verhalen
144 blz., paperback € 12,50
ISBN: 90-6265-257-3
Eerste uitgave 1987

Twee jaar na zijn enthousiast onthaalde debuut Het doosje van Toeti verrast Hugo Pos (Paramaribo, 1913) met een nieuwe verhalenbundel, De ziekte van Anna Printemps.
Was in zijn eersteling de herinnering aan zijn jongensjaren in Paramaribo het uitgangspunt voor de verhalen, in De ziekte van Anna Printemps heeft Pos meer variatie nagestreefd. Niet alleen omspant het boek een langere periode (van Paramaribo in de jaren twintig, via Europa vóór en Zuidoost-Azië aan het eind van de Tweede Wereldoorlog, naar het Suriname van de jaren vijftig en zestig), bovendien speelt de factor fictie een grotere rol, ook in de verhalen die in de ik-vorm zijn geschreven.

Maar natuurlijk zijn er vooral overeenkomsten: de ‘toevallige’ details,, de speels-filosofische ondertoon en de subtiele verteltrant. Wat over Het doosje van Toeti is geschreven gaat dan ook niet minder op voor De ziekte van Anna Printemps: `Slechts zelden zijn in de Nederlandse literatuur de grote thema’s uit het leven zo lichtvoetig en schijnbaar achteloos, maar daardoor niet minder indringend beschreven… Stuk voor stuk briljante verhalen die ertoe uitnodigen de ander deelgenoot te maken van je leesgenot.’