Ilse Marrevee*Curaçao. Geschiedenissen

ILSE MARREVEE
Curaçao. Geschiedenissen
Nederlandse Antillen. Geschiedenissen
Ingenaaid, groot formaat met 80 kleurenfoto’s/illustraties
Imprint: Stichting Elisabeth, 2004
174 blz., € 59,95
ISBN 90-7780-801-6
Eerste druk 2007

Acht bewoners van het eiland Curaçao met verschillende achtergrond vertellen in Curaçao Geschiedenissen over hun familiegeschiedenis, leven en ideeën. Aan het woord komen antropologe Rose Mary Allen, dichter/performer Gibi Bacilio, ondernemer en consul honoraire van India Ram Boolchand, directeur haven Willemstad Agustin Diaz, hoogleraar multiculturaliteit en sociale cohesie Valdemar Marcha, bestuurslid van het Joods Cultureel Historisch Museum Michèle Russel-Capriles, oud-president van het hof, oud-gouverneur, hoogleraar, voorzitter Stichting Economische Ontwikkeling, Jaime Saleh en pianist, componist en topambtenaar Wim Statius Muller. Via de individuele verhalen wordt het verhaal en de actualiteit van het eiland verteld.

Aan de orde komen onder meer de volgende thema’s: migratiestromen, cultuur van de volksklasse, nanzi-verhalen, calypso, West-Indische Compagnie, blanke protestanten, plantages, Afrikaanse oorsprong, geschiedenis en actualiteit joodse gemeenschap, geschiedenis en actualiteit Libanese gemeenschap, geschiedenis en actualiteit Indiase gemeenschap, slavernij, slavenopstanden, Tula, positie katholieke kerk, sociale verhoudingen, cultuur van de angst, 30 mei 1969, ontwikkeling van de Curaçaose muziek, de wals, de tumba, de tambu, Vrije Zone, off-shore, Papiaments, sociaal-economische ontwikkelingen.

Als intermezzo’s tussen de verhalen zijn van schrijver Boeli van Leeuwen fragmenten uit De rots der struikeling, Een vreemdeling op aarde, Schilden van leem en Geniale anarchie opgenomen.

«Een album met familieverhalen vertelt de geschiedenis van Curaçao: slavernij, politiek gedoe en vrolijk potverteren. Authentieke geschiedenissen zijn het geworden met boeiende, nog maar weinig getoond beeldmateriaal. Gelardeerd met puntige citaten uit het rijke oeuvre van Boeli van Leeuwen.» – Trouw

«Zo is de ingekleurde prentbriefkaart (ca.1930) met bananenverkopers een van de vele interessante illustraties uit Curaçao Geschiedenissen.» – NRC

Hans Vaders – Otrobanda. Berichten van de overkant

HANS VADERS
Otrobanda. Berichten van de overkant
Nederlandse Antillen. Verhalen
Ingenaaid, 128 blz. € 13,50
ISBN 90-6265-580-9
Eerste druk 2007

Naar Curaçao? Otrobanda te boek gesteld.

Otrobanda, waar 300 jaar geleden de eerste bouwsels – een paar berucht geworden kroegen – verrezen, werd sinds die tijd de uitwijkplaats aan de overkant van de St.-Annabaai voor de second-class citizens van Willemstad. Inmiddels is dit het meest Caribische stukje Curaçao, een veelkleurig en bruisend stadsdeel dat nooit slaapt, waar het leven van alledag een aaneenschakeling is van verrassende verhalen, en is het door de Unesco geplaatst op de lijst van het Werelderfgoed.

Hans Vaders portretteerde met een scherp oog dertig weken lang wekelijks voor het Antilliaans Dagblad het wel en wee van ‘zijn’ Otrobanda en zijn medebewoners van deze wijk. De artikelenreeks werd in 2006 op Curaçao bekroond met de prestigieuze Tourism Journalism Award en internationaal in Miami met de Caribbean Tourism Media Award.

«Is dushi Kòrsou het stralende middelpunt van deze wereld, dan kan Otrobanda zonder enige twijfel haar grote, enigszins morsige, maar bovenal gastvrije huiskamer worden genoemd. De westelijke grens van die wonderlijke enclave aan het Curaçaose havenfront, het is het Manhattan van het eiland waar niemand ooit echt slaapt, is echter nogal diffuus.
Zo rekenen namelijk ook de meeste, veelal vergrijsde bewoners van de oude politiewoningen van Mundo Nobo, de Nieuwe Wereld, zich vaak tot de Otrobandista’s pur sang. Maar dat is een misvatting. Ze brengen alleen in de pittoreske buurt het merendeel van hun vrije tijd en werkende leven door.»

Hans Vaders (1949) woont in Otrobanda op Curaçao.
Hij is neerlandicus. Behalve journalist is hij dichter (o.a. in Kristòf en De Tweede Ronde) en schrijver van de roman Tropische winters (2001).

Annel de Noré – Het kind met de grijze ogen

Annel de Noré Het kind met de grijze ogen
Suriname. Verhalen
Paperback, 220 blz., € 15,00
ISBN 90-6265-563-7
Eerste druk 2004

Het kind met de grijze ogen bevat twee korte en zes lange verhalen. Annel de Noré smelt de taal samen met welhaast redeloze gebeurtenissen geladen met passie, wreedheid en magie in een Latijns-Amerikaanse sfeer. Alle personages kampen met intermenselijke relaties door wederzijds onbegrip en wantrouwen. Ze worden uiteengerukt door het verlangen naar aandacht, liefde en door de grillen van het lot.

Met een intense drang haar personages transparant te maken verhaalt zij over het alledaagse dat omslaat in een drama (Made in heaven, De deur, De fluit) of gaandweg een fictieve werkelijkheid wordt (Stella Ursina, De vloek).

De verhalen spelen zich af in een auto op het platteland, in een jong gezin, in een koloniaal verleden (Het kind met de grijze ogen) of in een spookachtige jungle waarin dingen gebeuren die doen denken aan historische feiten (De zwarte wolk).
Het kind met de grijze ogen is het tweede boek van Annel de Noré Haar debuutroman De Bruine Zeemeermin (2000), in de literaire kritiek het beste Caribisch debuut sinds Bea Vianen en Astrid Roemer genoemd, bleek het beginpunt van een nieuwe generatie schrijfsters, die betrokken is bij het wel en wee van de Surinamer en het Suriname van nu.

Het titelverhaal is een allegorie over het kolonialisme: hoe uit de verkrachting van een indiaanse door de blanke kolonisatoren nieuw, hoopvol leven komt, al schreeuwt het volk om wraak. Liefde en wreedheid die tegen elkaar aanschuren: daar draait het in bijna alle acht verhalen om. In het eerste verhaal neemt een shagrijnige vrouw een zwangere liftster mee, die de minnares van haar eigen man blijkt te zijn; de liftster bekoopt het met de dood. In het tweede neemt een jongen in een pleeggezin wraak voor de mishandeling van zijn moeder. ‘De fluit’ is geschreven vanuit een kinderperspectief, waardoor de pedofiele neigingen van ‘Oom Ed’ schrijnend uitkomen. Alle verhalen gaan – net als de succesvolle debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van deze Surinaamse auteur – over dromen, gefrustreerde verwachtingen. Het schrijnt soms hoe de auteur doordringend pijnlijke relaties weet neer te zetten. Dit boek weet zich door de stilistische kwaliteiten moeiteloos te nestelen tussen de beste verhalenbundels die het Caribisch gebied ooit voortbracht. – Biblion, Michiel van Kempen

Literatuur op zijn best.

Veelal geldt, na een opvallend debuut, een tweede publicatie als een soort van lakmoesproef. Een proef die Annel de Noré voor mijn gevoel, op wat kleinigheden na, glansrijk weet te doorstaan. De verhalenbundel Het kind met de grijze ogen laat in literair opzicht een grote verscheidenheid zien: realistisch, anekdotisch aandoend, verhalen die elementen van een parabel of mythe hebben, en tenslotte een verhaal met magisch-realistische kenmerken. Met deze staalkaart van haar kunnen laat Annel de Noré zien wie ze is: een schrijfster die de moeite van het lezen meer dan waard is.
‘Made in heaven’ laat een vrouw zien, die een buitensporige bewondering voor haar man heeft. Een zwangere, Braziliaanse, aan wie ze een lift geeft naar het ziekenhuis, blijkt uitgerekend van haar (en ik heb het over de hoofdpersoon van het verhaal) man in verwachting te zijn. De hoofdpersoon raakt totaal gedesillusioneerd en ‘gedesoriënteerd’ met alle gevolgen van dien.
In ‘Stella Ursina’, waarin Stella Ursina een metafoor is van het onafhankelijk geworden Suriname, laat Annel de Noré op indringende wijze de literatuur de lezer in Nederland en Suriname een spiegel voorhouden. Middels de literatuur geeft zij aan vertrouwen te hebben in de nieuwe generatie, en daarmee impliciet ook in het land.
In ‘De zwarte wolk’ trekt een groep van onderofficieren de jungle in om het land te zuiveren en het bestuur over te nemen. Met de eenheid en de zuivere bedoelingen van de groep is het echter gauw gedaan. Wantrouwen, machtswellust en hebzucht gaan de boventoon voeren. De revolutie eet zijn eigen kinderen op. Het verhaal heeft wat weg van een sleutelverhaal waarin we bestaande personen kunnen herkennen. De ik-figuur tracht tenslotte te ontkomen, maar hij geraakt op pijnlijke wijze tot een eenheid met de bomen in het oerwoud. ‘Vingers breken af. Krakend scheuren mijn lendenen uiteen. Mijn binnenste staat in brand. Ik schreeuw het uit. Schreeuw, Schreeuw, Schreeuw.’ Het einde van het verhaal vertoont aldus trekjes van het magisch-realisme, hetgeen sporadisch voorkomt in de Surinaamse literatuur.
Samenvattend, indrukwekkende verhalen, die de lezer aan het denken zetten over intermenselijke relaties, over historische en actuele politieke en maatschappelijke zaken. Literatuur op zijn best. – geciteerd uit ‘Een schitterende, maar enigszins schrijnende staalkaart!’
– Joost Minnaard in Leydraden, juni 2004

“De schrijfster verrast nu opnieuw met haar korte verhalen. Ze hebben alle als kenmerk dat ze geladen zijn met menselijke dramatiek waarbij de personages worstelen met de grillen van het (nood)lot. De Noré toont in haar schrijven ook een grote betrokkenheid met het hedendaagse Suriname.
In meerdere verhalen slaat een alledaags gebeuren op een gegeven moment om in een tragedie. ‘De deur’ is daar een mooi voorbeeld van. Het einde doet denken aan een Roald Dahl-achtig verhaal. In het ongezegde schuilt het drama. Meer nog dan in ‘De deur’ wordt in het verhaal ‘De fluit’ een kinderperspectief gehanteerd. Het is het mooiste verhaal dat ik ooit heb gelezen over een seksueel getinte relatie tussen een volwassene en een kind.
Het gewone kan bij De Noré op een sluipende manier iets magisch krijgen, zoals ze in ‘De vloek op een haast hallucinerende manier laat zien. Ook in het andere lange verhaal, ‘Stella Ursina’, speelt de auteur met een fictieve werkelijkheid. De Noré laat vooral in dit verhaal zien dat ze een vorser is op psychologisch en emotioneel gebied.
Een ware uitsmijter is het slotverhaal ‘De zwarte wolk’. Dit toont op een belangwekkende manier dat de literatuur kan gaan waar de historici nooit zullen komen.
Annel de Noré heeft met deze collectie verhalen op een overtuigende manier een plek veroverd in de hedendaagse Surinaamse literatuur.”
– Chandra van Binnendijk in De Ware Tijd (29 mei 2004)

De slechtste mens heeft nog iets goeds
Caribische schrijvers denken niet zwart-wit

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf (‘Het kind met de grijze ogen’ en ‘De Engelenbron’) laten zien dat schrijvers dáár (Annel de Noré en Erich Zielinski) heel andere oriëntatiepunten hebben.
De Surinaamse Annel de Noré bewijst met de bundel ‘Het kind met de grijze ogen’ dat haar mooie debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van vier jaar geleden geen toevalstreffer was. Haar verhalen kennen één opvallende constante: geen van de personages is wat hij lijkt te zijn. Slachtoffers worden daders en keiharde zakenlui veranderen in romantische kunstenaars. Mensen kennen hun ware aard niet, suggereert De Noré want die begeeft zich tussen tegenpolen: “Er is zoveel goeds in de slechtste van ons en zoveel slechts in de beste van ons, dat geen van ons iets kan zeggen over één van ons.”
Een verklaring voor dit antipolisch gedrag is te vinden in het titelverhaal ‘Het kind met de grijze ogen’. Daarin wordt verteld over de Indiaanse, mythologische figuur Amanna, symbool voor het leven dat telkens in een andere vorm doorgaat. Toen de Europeanen Zuid-Amerika veroverden, kreeg Amanna een kind van een conquistador en dat heeft ze bij hen achtergelaten. “Dit weeskind met onzuiver dubbel bloed werd alleen gelaten bij en tussen zijn bloedeigen vijanden. Maar hij was de eerste van een nieuw volk. Hij zat vol leven.” Zo maakt De Noré duidelijk dat die mysterieuze spanning tussen tegengestelde polen Surinamers een vitale levenskracht verleent. Die mengvorm van mythe en alledaagse realiteit tekent ook het verhaal ‘De zwarte wolk’. Het speelt zich af tijdens de militaire dictatuur van Bouterse en begint bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict, waarbij de sergeanten de macht grijpen. Al gauw krijgt het verhaal een mythologische dimensie. Dat de armoede niet verdwijnt, zou door de bosgeesten komen, die als zwarte wolken de hoofden van hebzuchtige types binnensdringen. Pas tijdens een expeditie die bedoeld is om deze geesten uit te schakelen beseft Boss, de expeditieleider, dat het kwaad uit de expeditieleden zelf voortkomt.
[…]
Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.
– Jos de Roo in Trouw

Kazim Cumert – Ik nodig je uit op mijn begrafenis. Verhalen

KAZIM CUMERT
Ik nodig je uit op mijn begrafenis. Verhalen

Vertaald uit het Turks door Gerard Busch
Paperback, 176 blz., 14,50
ISBN 90 6265 556 4
Eerste druk 2003

Ik nodig je uit op mijn begrafenis is het eerste boek in Nederlandse vertaling van de in Nederland woonachtige Turkse schrijver Kazim Cumert

De meeste verhalen uit Ik nodig je uit op mijn begrafenis gaan over treffende belevenissen van een Turkse gemeenschap, die zich in een nieuwe samenleving probeert staande te houden, over cultuurverschillen, ook ten opzichte van de tweede, in het westen geboren generatie, over gevoelens van vervreemding en het vaak als gevolg daarvan kwijtraken van liefdes en geliefden en dit alles in een beklemmende vertelstijl.

Twee verhalen uit deze bundel met 15 verhalen verwijzen direct naar de ‘eerwraak’. Het titelverhaal beschrijft een noodkreet van een jong meisje dat bang is dat haar vader haar gaat vermoorden omdat zij ongehoorzaam is geweest.

Jij zat in een hoekje van de kamer weggedrukt en keek naar de mensen om je heen met soms agressieve en soms smekende ogen, als een hondsdol kind. Ja, we waren in mijn huis, je had je weggestopt in een hoekje van de kamer van mijn zoon, van wie je hield als van een broertje. De mensen om je heen, dat waren je oudste zus, je vader en ik. Jij was het hert en wij waren de jakhalzen, de tijgers die zich klaarmaakten om je in stukken te scheuren. Deze keer was je als een prooi in de valstrik gelopen… Wij hadden je in de val laten lopen. Wij hadden je bedrogen.

‘De te laat geschreven brief’ is het verhaal van een vader die ooit zijn dochter wilde vermoorden omdat zij de eer van de familie beschadigd had, maar achteraf in een brief aan zijn dochter spijt betuigt.

In het openingsverhaal ‘De gevangene’ bezoekt de ik-persoon zijn collega-schrijver en uitgever S.O., die in Turkije gevangenzit als ‘subversief element’. Wat volgt is engagement zonder poespas: een realistische en bittere boutade op het gevangenisleven, de Turkse mentaliteit en het land dat volgens S.O. wordt bestuurd ‘alsof het een ongeorganiseerd boerenbedrijf’ is.

In ‘Transferbruidegom’ droomt Kenan weg bij het afgebeeld meisje op zijn whiskyglas, dat hem herinnert aan zijn harteloze ex-vrouw Canan. Uitgehuwelijkt en ingekapseld in Nederland herbeleeft hij zijn diensttijd in Turkije, die hij vlak voor zijn afzwaaien verpest. Voor Canan.

Visssen discrimineren niet, denkt de vierjaar werkloze Metin in ‘Vissen op de Noordzee’. Na de aanblik van verregende sportvissers langs de kanalen richting Emmen, besluit hij zich aan deze Nederlandse hobby te wagen. Het vraagt geen handigheid, geen opleiding en geen diploma. Wel passie, en die groeit bij Metin. Zo sterk zelfs dat de Noordzee een uitdaging wordt…

Onder meer ‘Het werk van ezels’ geeft deze verhalenbundel zijn tragikomische karakter. Een Turks dorpshoofd wordt midden in de nacht door militairen ontboden met de mededeling dat er ‘s nachts geen ezels meer buiten mogen staan. Hij piekert zich suf waarom en weet uiteindelijk zijn dienstdoende neef het verhaal te ontlokken.

Kazim Cumert (1956) is van huis uit leraar, eerst in Oost-Turkije en vanaf 1980 in Nederland in eigentaalonderwijs aan Turkse kinderen. Momenteel richt hij zich meer op het schrijverschap en werkt hij aan zijn eerste in het Nederlands geschreven roman.

De pers over Ik nodig je uit op mijn begrafenis
«Er worden treffende gebeurtenissen beschreven, die samenhangen met de migratieproblematiek. Het Turkse familieleven en de traditionele opvattingen komen in botsing met de Nederlandse omgeving en veroorzaken verbazing, onbegrip, verdriet. In het titelverhaal beschrijft een onderwijzer Turkse taal (de auteur zelf) een kind uit zijn klas, een 9-jarig meisje dat nog maar net uit Turkije is gekomen. Als zij 16 jaar is, bereikt het generatieconflict tussen haar en haar vader een hoogtepunt. Deze bundel kan beschouwd worden als een hulp om inzicht te krijgen in deze maatschappelijke conflicten, waarvan de realiteit nog maar nauwelijks is doorgedrongen tot de Nederlandse samenleving.» – Biblion

«In de verhalenbundel van Kazim Cumert figureren veel ontheemde mensen: een vrouw die allerlei gasten verwacht maar niemand op bezoek krijgt, een Turkse man die met een groepje Nederlanders gaat vissen op de Noordzee en zich koud en buitengesloten voelt, een vader die zijn dochter ontvoert omdat ze niet leeft zoals hij wil. In de vijftien verhalen staan eenzaamheid, onbegrip, verlangen, heimwee maar ook de onderdrukking van onder meer schrijvers in Turkije centraal. Ze geven een goed, ander inzicht in het leven van `medelanders’, in de `cultuurkloof’, en zijn geschreven in een heldere, toegankelijke stijl.» – Madeleine Rood in Zwolse Courant

«Een bundel verhalen van een Turkse schrijver die sinds 1980 in Nederland woont. Uit deze verhalen wordt goed duidelijk wat de problemen (kunnen) zijn van Turken die zich in Nederland vestigen en hun plaats in de samenleving trachten te vinden. Dat is niet altijd gemakkelijk door de culturele verschillen en voor hen geheel andere leefomstandigheden. Dat dit niet altijd lukt is geen onwil maar eerder onmacht door nauwelijks te vermijden vervreemding. Het is Cumert goed gelukt dit duidelijk te maken in deze soms erg schrijnende verhalen.» – Het Nederlandse boek

«Temidden van de vele vertaalde boeken, nemen die van een aantal Turkse schrijvers bepaald geen ondergeschikte positie in. In de aansprekende verhalen van Kazim Cumert kan het soms heftig, heftiger dan in Gekke Mustafa van Halil Gr, toegaan: angst voor eerwraak en daaraangekoppelde plannen tot het vermoorden van familieleden. Cumert beschrijft dit alles in een beklemmende stijl vanuit het perspectief van een gastarbeider die inmiddels de nodige klappen heeft opgelopen. Een drietal verhalen speelt zich af in Turkije. Hoewel het decor van de dienstplicht de nodige nostalgie zou kunnen oproepen, zijn het thema’s als bijvoorbeeld gevangenschap versus vrije meningsuiting die deze verhalen een literaire meerwaarde geven.» – Joost Minnaard in Multined

«Een centrale figuur in de verhalen van de in Nederland woonachtige Turkse schrijver Kazim Cumert is de ‘transferbruidegom’. Transferbruidegommen zijn Turkse mannen die aan nichtjes in Europa zijn uitgehuwelijkt. Zo’n huwelijk betekent voor hen weliswaar bevrijding uit de Turkse armoede, maar die bevrijding heeft soms een schaduwkant, zoals in het verhaal ‘Transferbruidegom’. Onderkoeld registreert Cumert wat de prijs is die transferbruidegom Kenan Alev uiteindelijk betaalt.
De vorm is mooi gekozen: Kenan vertelt aan het ‘glasmeisje’, afgebeeld op zijn wiskyglas, over het begin en einde van zijn huwelijk. ‘Zonder ooit haar hand te hebben vastgehouden’, vloog hij voor zijn bruid naar het onbekende Nederland. Jaren van liefdeloos langs elkaar heen leven eindigen met een scheiding waarbij Kenan vrouw en kinderen verliest. Koning alcohol is de laatste vriend die hij nu over heeft, het ‘glasmeisje’ de enige die naar zijn problemen luistert.

Het verhaal van Kenan staat model voor de gevoelens van desillusie, eenzaamheid en depressie waaronder veel eerste generatie Turkse mannen die eind jaren zestig naar Nederland kwamen, gebukt gaan. Ze voelden zich indertijd ‘als de ontdekkers van Amerika’, maar vonden geen onbegrensde mogelijkheden en van hun dromen is niets meer over. Ze hebben niet zoveel geld verdiend als ze hoopten en nu ze gepensioneerd zijn, wonen ze nog steeds in Nederland in plaats van in het Turkse dorp van hun dromen, in de groene bergen. De wrange conclusie luidt dat geen enkele Turkse man het gevoel heeft dat zijn lot wezenlijk verbeterd is door naar Nederland te komen. Of dat overigens ook voor de eerste generatie Turkse vrouwen geldt, die de kans om te scheiden met beide handen aanpakten, waag ik te betwijfelen.

In deze tijd, waarin de verzwaring van maatregelen tegen asielzoekers, vluchtelingen en andere sociaal zwakkeren opgeld doet, is het te prijzen dat Cumert toont hoe moeilijk het voor de meeste mensen is om een nieuw en waardig bestaan in een vreemd land op te bouwen. “Zij beseffen niet dat niemand zijn land uit vrije wil verlaat, zij beseffen niet dat ook zij hun eigen landstreek achtergelaten zouden hebben voor eten, voor brood,” zegt een illegaal. Bij Cumert zijn de nieuwe Nederlanders geen profiteurs, voor wie een bureaucratische benadering volstaat, maar mensen die niets verlangen dan een beetje oprechte interesse in hun persoon en welzijn. Of zoals iemand het in ‘De gevangene’ formuleert: “Je bent een mens, dat is genoeg, de rest is onzin…” Vanuit deze gedachte schrijft Cumert. Daardoor roept hij in de eenvoudige schetsen waaruit zijn verhalen bestaan ontroering op, zoals in het verhaal ‘Het feest’, waarin een gescheiden vrouw met haar kinderen tevergeefs op bezoek wacht totdat ze al het eigengemaakte lekkers ten slotte zelf maar opeten. Ook is in ‘Vissen op de Noordzee’ het psychologisch verval van een man die werkloos raakt, goed invoelbaar.» – geciteerd uit: We zijn voor niets naar Nederland gekomen door Martine Prange in Trouw, 13 december 2003

Irun Scheifes – Manisch dagboek

IRUN SCHEIFES
Manisch dagboek

Nederland / Essay
Paperback, royaal formaat, 176 blz., € 18,50
ISBN 90 6265 553 X
Eerste druk 2004

MANISCH DAGBOEK van Irun Scheifes is een literair werk waarin de grenzen van diverse genres doorbroken worden door ze met elkaar te verbinden. Scheifes kent slechts één taal: die van de literatuur.

In MANISCH DAGBOEK kiest Irun Scheifes voor een literaire vorm die past bij de schrijvers die hij in zijn boek aan bod laat komen. Biografische en autobiografische elementen vloeien samen tot naadloze essays. Vergeten schrijvers, vertaalde dichters en oude helden (Daniil Charms, Michail Zosjtsjenko, Joeri Ojesja, Jo Otten, Petronius, Bert Schierbeek, James Hanley, Velimir Chlebnikov, Juan Goytisolo) hebben bij Scheifes één ding gemeen: ze zoeken. Scheifes gaat door waar zij ooit begonnen en maakt de lezer van nu enthousiast over de schrijvers van toen.

Tegelijkertijd vertelt hij het verhaal van iemand die op de rand van de werkelijkheid leeft, speelt hij met de zin en onzin van de logica. Hij beschrijft de weg van de manie, de weg naar de leegte die ons verlost van ons ‘opgedikte ik’.

Deze essays in dagboekvorm zijn ook verhalen en lezen als een roman.

Over Scheifes’ vorige romans schreef de Vlaamse pers:

‘De jonge, mannelijke hoofdfiguur leidt een onduidelijk bestaan in drie gekraakte, vervallen huisjes in een vage kring van andere marginale jongelui. De lezer moet zelf geleidelijk een beeld bijeenpuzzelen van dat, in de schrijftrant weerspiegelde, chaotische bestaan. Voor een deel helpt de auteur daarbij door het inlassen van andere tekstsoorten. Het verslag van een adjudant van politie is zo een voorbeeld van stijlparodie dat tegelijk een klaardere kijk op het romanwereldje geeft.’ Herman Leys in Standaard der Letteren over Charges van Irun S.

‘Voor zover hij geïdentificeerd mag worden met zijn personage dat onder dezelfde naam de brieven schrijft en aangesproken wordt, verschijnt de auteur als een man voor wie emoties belangrijker zijn dan feiten, voor wie alles wat waarde heeft weerloos is. Een man dus om van te houden.’ Joris Gerits in De Morgen over Onaffe dingen van Irun Scheifes

De pers over Manisch dagboek
«Het Manisch dagboek van Irun Scheifes is een poging iets te vangen dat zich niet wil laten vangen. In plaats van achter de buit aan te rennen, maakt hij rustig een ommetje, wetende dat hij op die manier evenveel kans maakt om zijn prooi te verrassen en te grazen te nemen. De essays zijn pogingen om in het werk van geliefd auteur door te dringen en het tegelijkertijd intact te laten, het niet te laten vervuilen door de aanraking van leer en spijkers van de essayist of criticus, die het kussen te ordentelijk opschudt en voorbijgaat aan de schoonheid die ook het ongerijmde, het wanordelijke en de niet helemaal uitgewerkte gedachte, kunnen bezitten.
Eén van de grootste misverstanden over literatuur is dat literatuur een manier zou zijn om het anders te zeggen; terwijl literatuur een manier is om het andere te zeggen. Waarom zou je als je schrijft over schrijvers die grenzen overschrijden, zelf binnen de grenzen blijven.
De werkwijze van een essayist als Scheifes is te vergelijken met die van de musicus die een bestaand thema in zijn improvisatie verwerkt. Op een soortgelijke manier versmelt het werk van Scheifes in het Manisch dagboek met dat van degenen die hij bespreekt. Of nee versmelten is niet het goede woord. Het is alsof je in een bak water een gekleurde vloeistof doet en je ziet hoe de vloeistof zich in het water verspreidt, zonder iets van zijn oorspronkelijke kleur te verliezen.
Scheifes is, zoals elke goede essayist, bij zijn onderwerp betrokken. Hij wil het leren kennen en hij leert het kennen door te schrijven, door al schrijvende op zoek te gaan naar de kern van het werk. » Uit: Een neus als een mond (lezing), Mischa Andriessen

«Wie heeft gewoond in Restland, wie zijn literaire identiteit meent te moeten zoeken in Niemandsland, wie stuurloos lijkt in Tussenland, wie via vadervaderland Duitsland in Laagland verzeild is geraakt en wie anno 2003 resideert in Achterdeur, moét wel een literaire zwerver zonder thuisland zijn of een letterkundige mankepoot met kniekraak. Ik heb het over Irun Scheifes en zijn Manisch dagboek, een verzameling autobiografische essays of leesavonturen. Het zijn geschreven avonturen over lees-, leef- en schrijfhonger waar hij, Scheifes alias lezer, schrijver, dagboekanier, verwekker, vader, zoon, schijnheilige geest, fabulator, minnaar en ex-minnaar niet helemaal zonder kleerscheuren uit tevoorschijn komt.
En zo moet het ook.
Wie een grote dorst naar ordeverstorende literatuur wil lesssen en zich in zijn lectuurkeuze niets aantrekt van marktterreur, weekt zich willens en
wetens los van de massa en ontdekt in het Achterland van kunst en cultuur en ware schat aan teksten van onder anderen Chlebnikov, Charms, Schierbeek en Goytisolo. Lees Manisch dagboek en merk hoe de lezer Scheifes schrijver wordt; hoe hij zinnen confisqueert, opeet, herkauwt en weer in een ander gelid schopt, opdat wij, ook manische lezers, aangeraakt worden door zijn slinkse fictie, die overigens realistischer is dan hij zelf zou durven toe te geven.»
Uit: Een grote dorst (lezing), Graa Boomsma

«Een echt mens»

Over Manisch Dagboek van Irun Scheifes
door Rutger H. Cornets de Groot

«Bij uitgeverij In de Knipscheer verscheen van Irun Scheifes na de romans Charges en Onaffe dingen een bundel essays onder de wat misleidende titel Manisch dagboek. Misleidend, omdat veel mensen bij het woord manisch bij zichzelf zullen denken dat ze liever gezond blijven. Maar Scheifes komt in dit boek naar voren als een alleszins gezonde jongen die het leven leeft zoals het geleefd wil worden: voluit, zonder terughouding en met open vizier. Als dat manisch moet heten, vooruit, al ben ik eerder geneigd om op werk dat voor normaal wordt gehouden het etiket neurotisch te plakken.
Kennelijk beseft Scheifes dat hij en dat geldt voor veel werk uit het fonds van In de Knipscheer – met dit boek in de marge opereert, want de inhoud ervan zal buiten de horizon van de meeste mensen liggen. Maar dat is geen reden om bij voorbaat aan dit boek voorbij te gaan! Ook Nietzsche schreef tenslotte Oneigentijdse beschouwingen en dat boek wordt nog steeds herdrukt. Nu is Scheifes geen Nietzsche, al scheelt het niet veel. Hij schrijft literaire essays over vergeten schrijvers, vertaalde dichters en oude helden (Daniil Charms, Michail Zosjtenko, Joeri Oljesja, Jo Otten, Petronius, Bert Schierbeek, James Hanley, Velimir Chlebnikov, Juan Goytisolo) en doet dat op de meest aanstekelijke, enthousiasmerende wijze, namelijk met inzet van heel zijn hebben en houden. Lezen is voor Scheifes alleen tijdverdrijf voor zover het leven zelf als tijdverdrijf kan worden opgevat. Uit een dergelijke eenheid van lev/zen ontstaat vanzelf een vermenging van stijlen en genres: het essay wordt ingebed in de persoonlijke omstandigheden waar het besproken boek haar rol in speelt; essay wordt fictie en fictie wordt essay. Scheifes slaagt er daarbij zelfs in om een zekere mate van suspense in zijn essays in te bouwen, – wat mij betreft een ongekende prestatie in de essayistiek. Zo komt op (p. 84) van Manisch dagboek het volgende avontuur voor tussen de ik-figuur en een zeeman:

We staan beiden op en snellen naar de deur. Ik met het boek tussen mijn vingers en hij spiernaakt. Op de hal boven is niets. Doodstil is het. Maar beneden klinken stemmen.
We gaan de wenteltrap af tot voor de deur waarachter de stemmen komen. ‘Wacht even,’ sis ik. ‘Ik geloof dat ik hier de tekst heb.’
‘Lees,’ zegt de zeeman.
Ik lees: —

En daarop volgt een citaat uit het boek No directions van James Hanley, dat het onderwerp is van dit essay of dit dagboekfragment. Het geeft je het gevoel alsof niet alleen de antwoorden op levensvragen, maar zelfs die op hele praktische vragen in de literatuur zijn te vinden. Een roman wordt een kompas daardoor, een landkaart, misschien zelfs een Bijbel; een gedicht een mantra, of een amulet.

Ik zoek een andere vorm van controle, zegt Scheifes, een controle zonder discipline. Ik wil afspraken die niet afgesproken zijn en toch binnen de orde vallen. Het aantrekkelijke van Manisch dagboek is dat het volstrekt oorspronkelijk werk is. Het sluit niet aan op de waan van de dag, waarin Libris- en Akoprijswatchers binnen de inner circle van de spreekwoordelijk geworden grachtengordel elkaar napraten. Wie dat verhaal voor het ware houdt, is reddeloos verloren: het is het verhaal dat ons wordt voorgezet. Het werkelijke hart van de literatuur klopt daarbuiten: bij dwazen, idioten en genieën als Schierbeek, Hanley, Goytisolo en Scheifes zelf, die allemaal hun eigen gang gaan, dat wil dus zeggen niet de gang die de maatschappij voor ze had uitgestippeld. Jammer voor die maatschappij, maar prettig voor ons, die weten dat we met dit soort boeken iets oorspronkelijks en echts in huis halen. Van die eigen gang geeft Scheifes trouwens ook blijk in zijn stijl, die onnavolgbaar is: consequent en serieus, zonder loze beweringen, als een jazzmusicus die start vanuit een klein motiefje en daar vervolgens in uiterste concentratie een heel verhaal uit sleept. Een genoegen! »
Rutger H. Cornets de Groot

Cor Gout – Noirette boek met cd

COR GOUT
Noirette, boek mét CD
(55′ 05″)
Verhalen – Nederlands
Genaaid gebonden, royaal formaat 17,5 x 24,5 cm staand, 76 blz.,
geheel in 4-kleuren met 61 illustraties van Sebastien Morlighem
€ 27,50
ISBN 90-6265-555-6

“De illustratie in het literaire verhaal is terug!”

In zijn opmerkelijke prozadebuut Noirette brengt Cor Gout tien verhalen bijeen, prachtig poëtisch van taal, waarbij de klank en de kleur en het ritme van de tekst ook zichtbaar worden in een 60-tal vierkleurenillustraties en hoorbaar zijn in zeven nummers op de meegeleverde CD.

De op zichzelf staande verhalen volgen elkaar als verwante dromen op en leiden door de samenhang tussen woord, beeld en geluid tot een aparte ervaring: literatuur kun je behalve lezen óók zien en horen. Als een chroniqueur situeert Cor Gout zijn verhalen in Den Haag en Scheveningen. Maar deze plaatsen zijn meer personages dan decors of entourages en worden tot mythische figuren – extra benadrukt door het werk van beeldend kunstenaar Sebastien Morlighem – die gevormd worden door de gebeurtenissen die op hun grondgebied hebben plaatsgevonden en door de verhalen die door de tijden heen over hen zijn verteld.

Voor de bijbehorende CD zijn van zeven verhalen ook audio-versies gemaakt en uitgevoerd door Cor Gout (stem), Luc Houtkamp (tenorsaxofoon en computer: geluiden), Jan Moebius (laptop: ritmetracks) en Wilbert de Joode (contrabas).

Door toevoeging van beeld en geluid ontstaan meer lagen in de verhalen en zijn ze op meer dan één niveau zeer leesbaar.

Michiel van Kempen – Pakistaanse nacht

MICHIEL VAN KEMPEN
Pakistaanse nacht

Nederlands Verhalen
Paperback, 184 blz., 14,50
ISBN 90-6265-547-5
Eerste druk 2002

Michiel van Kempen is behalve literatuurwetenschapper en essayist over de Surinaamse letteren ook romancier en verhalenschrijver. Zijn Plantage Lankmoedigheid werd door de Standaard der Letteren tot de mooiste boeken van 1998 gekozen: een knap, humoristisch, mooi-geconstrueerd en intelligent romandebuut. Zijn bundel met humorvolle en soms hilarische reisverhalen over India in Het Nirwana is een lege trein (2001) is inmiddels een steady-seller aan Indiagangers.

Ook Pakistaanse nacht begint als een reisverslag maar gaandeweg krijgt deze novelle onder de verhalen trekken van een Oosterse vertelling. En vanzelfsprekend speelt Suriname (in drie van de zes overige verhalen) een rol. Zo verbeeldt (in De eer van het lintje) een Surinamer in Nederland zich de loop van de geschiedenis van zijn geboorteland een radicale wending te hebben gegeven. Tupperware gaat over een gemengde relatie tussen een Surinaamse vrouw en een Nederlandse man en in De laatste dagen van de rijstpelmolen storten de decembermoorden tante Rina en haar rumdrinkende Lucas op een absurde manier in het verderf.

De pers over Pakistaanse nacht
Een verrassend goed, maar ook behoorlijk onsmakelijk verhaal. – Jessica Durlacher over Tupperware in Vrij Nederland
Dit heeft ruimte, sfeer en lading. – Gerrit Jan Zwier over Pakistaanse nacht in Leeuwarder Courant

Bundel met één lang en zes korte verhalen. Het lange verhaal dat bijna de helft beslaat is naamgevend voor de bundel en tevens het enige dat in Azië speelt. Dit verhaal Pakistaanse nacht belicht aspecten van Pakistan en een elitaire bovenlaag die ook bij insiders weinig bekend zijn. De schrijver bezit een bepaalde obsessie met erotiek die zich in dit verhaal soms met een soort Rushdie surrealisme openbaart. Dichtung und Wahrheit raken gaandeweg zozeer verstrengeld dat zich een mysterieus sprookjesachtig visioen ontspint. De andere verhalen leiden naar een nu eens voorspelbare dan weer onverwachte plot. In alle verhalen klinken verre of overduidelijke verwijzingen door naar Suriname, een vast thema van Michiel van Kempen. Gemakkelijk leesbaar, vloeiend, onderkoeld ironisch en humoristisch en doordacht geschreven. – uit: Biblion

Michiel van Kempen – Het nirwana is een lege trein. Reisverhalen over India

MICHIEL VAN KEMPEN
Het Nirwana is een lege trein. Reisverhalen over India

Nederland / Verhalen
Paperback, 160 blz., 13,50
ISBN 90-6265-496-7
Eerste druk 2000

Geen Indiër hoeft naar het buitenland, want India heeft alles. Deze woorden worden waarheid tijdens de reis die Michiel van Kempen met zijn reisgenote maakt door India, het continent van de tegenstellingen.

In India is alles in veelvoud aanwezig: talen, religies, monumenten en mensen – alleen al in Bombay 15 miljoen. Temidden van deze chaos houdt Michiel van Kempen het hoofd koel en observeert, opdat de lezer inzicht krijgt in de kronkelige hersens van de Ganges. En daarbij komt zijn kennis van het Hindi (als taalwetenschapper over Suriname) goed van pas: Het is prettig dat we kunnen verstaan hoe ze een stroom van denigrerend commentaar in het Hindi over ons uitstorten.

In zeer lezenswaardige verhalen met tal van bijzondere wetenswaardigheden vertelt Van Kempen onder andere over Madras, de trotse bezitter van het goorste busstation ter wereld waar wel het vervoer verzorgd wordt naar de wereldberoemde tempels van Mahabalipuram!
Over de ashram van de Divine Mother Marahabablabla, alwaar dagelijks 20.000 personen door haar worden omhelsd.
Over de katholieken in India, waarvan er meer zijn dan in Nederland en België bij elkaar.
Over het vervoer per overvolle trein, geblindeerde bus of autoriksja.
Over de Afrikanen in India. En natuurlijk over de cultuur in de vorm van de voor de westerling ondoorgrondelijke Hindifilms uit Bombay of de monumentale liefdestragiek van de Taj Mahal.

De pers over Het niwana is een lege trein
De wereld in dit boek wordt bevolkt door bedelaars, priesters en gehaaide middenstanders. Van Kempen stelt zich doorgaans op als ironische commentator, die met sierlijke pen zijn observaties aan het papier toevertrouwt. Overigens doet Van Kempen iets wat Naipaul nooit zou doen: contact zoeken met jonge Afrikanen, van wie er vele duizenden in India studeren. – Leeuwarder Courant

Wiebren Rijkeboer – Voorbijland

WIEBREN RIJKEBOER
Voorbijland

Nederland Roman
Paperback, 240 blz., € 15,75
ISBN 90-6265-490-8
Eerste druk 2000

In zijn debuut Voorbijland bezingt Wiebren Rijkeboer in een drieluik het verleden, het heden en de toekomst van ‘zijn’ eiland.

In Voorbijland keert Titus terug naar het eiland en wordt door de kleine, hechte gemeenschap die alles van elkaar weet al als buitenstaander beschouwd. Terwijl hij naar het veleden zoekt, schrijft Jan Veeboot zijn gedichten en verhalen: ‘gekkenpraat’ waarin de waarheid besloten ligt en slechts goed om in brievenbussen gestopt te worden.

In Getijdengebied wordt een meisje verliefd op Eusebio, ‘de eerste neger die ze ontmoette’. De opbloeiende liefde verscherpt haar zinnen en wordt verwoord in uiterst sensitief proza. De bemanning van de Wantij, het schip waarop haar vader kapitein is, kan niets anders doen dan reageren.

De oplossing geeft een scherpe en kritische kijk op het eiland: de schoonheid van de wuivende helmen en de stranden en tegelijkertijd de verwording door een Oerol-festival dat buitenproportioneel gegroeid is. Met veel compassie beschrijft Rijkeboer een gezin dat worstelt met het verdriet rond een dement geworden vader, een gestorven zoon en de verminkte Lodewijk die op haast oud-testamentische wijze het verhaal tot een eind brengt.

De pers over Voorbijland
«Zijn kritische kanttekening bij Oerol in fictieve vorm (het verhaal speelt in 2003) in het laatste verhaal doet toch zeker niets af aan de faam van Oerol. Integendeel. Nee, volgend jaar hoort Wiebren Rijkeboer zelf op Oerol te staan, in een speciale tent voor poëzie of ‘gesproken woord’, een kunstvorm die opvallend genoeg nu nog ontbreekt in het verder rijke totaal-aanbod. Wie naar Oerol gaat, maar ook wie niet in staat is het festival te bezoeken of op een geheel ander niveau kennis wenst te maken met het ‘eilandgevoel’ schaffe zich in de boekhandel onmiddellijk VOORBIJLAND aan.» – Paul Schaaps in Soft Secrets

«Met zijn bundel legt Rijkeboer een niet te verontachtzamen mening op tafel. Dat is ook een kwaliteit. (…) Een opmerkelijke bundel, al met al. Een normaal mens komt er eigenlijk niet in voor, wel Starfighters, proefboringen in de Waddenzee, cruiseschepen, een stormvloed van toeristen en dat megalomane Oerol. De eilanders. Wie zijn zij eigenlijk? Het antwoord op deze vraag ligt in de boekhandel: VOORBIJLAND. – André Matthijsse in Haagsche Courant

“Terug naar Terschelling” zou het openingsverhaal hebben kunnen heten.
Alleen bestond die meezinger van Hessel in 1978 nog niet, het jaar dat Titus Kracht op zijn geboorteplek weerkeert. Hij komt met een tweeledige missie naar het eiland: wie was zijn onbekende vader en wie is hijzelf? De sluimerende gewelddadigheid en bitterheid uit dit eerste verhaal zetten zich versterkt door in het derde. Het middelste verhaal ademt een heel andere sfeer. Een vrouw denkt terug aan haar eerste grote liefde voor een zachtmoedige zwarte scheepsjongen. Er vindt een geheimzinnige wisselwerking plaats tussen haar ontwakende gevoelens en haar angst voor de zwemlessen in zee: ‘Ik zwom naar ze toe, naar de andere kant, naar de veiligheid en ik overwon de diepte onder mij.’ – Gerrit Jan Zwier in Leeuwarder Courant

Alejo Carpentier – Tijdoorlog

ALEJO CARPENTIER
Tijdoorlog

Guerra del tiempo. Tres relatos y una novela
Cuba, 3 verhalen en 1 novelle
Vertaling uit het Spaans Arthur H. Seelemann
Gebonden, 212 blz., € 17,90
ISBN 978-90-6265-481-9
Eerste druk 2000

Tijdoorlog is een door de fameuze Cubaanse schrijver Alejo Carpentier zelf samengestelde verzamelbundel, bestaande uit drie verhalen over het thema tijd en de novelle De achtervolging.

Terug naar de oorsprong is het schitterende achterstevoren vertelde verhaal van een man wiens leven niet verloopt van baby naar oude man, maar van oude man naar baby en de moederschoot. Als eerbetoon aan Carpentier werd de in 1998 verschenen biografie van Gabriel García Márquez genoemd naar dit verhaal.

In Zoals de nacht staat een Griek voor zijn inscheping naar Troje waar hij Helena van Sparta wil helpen bevrijden. Een Spanjaard vertrekt naar Peru voor een rechtvaardige en goede zaak. Een Fransman gaat met een civiliserende taak naar de oerwoudgebieden boven Mexico, maar zijn fiancée ziet dat anders. Driemaal een afscheid, in verschillende tijden, met dezelfde houding en gevoelens bij de protagonisten.

In het picareske De weg naar Santiago is Juan van Antwerpen eerst muziekstudent en soldaat van de Spaanse koning, dan verruilt hij de wapenrok voor het pelgrimskleed en gaat te voet op weg naar Santiago de Compostela. In Spanje aangekomen bedenkt hij zich en reist hij naar de verleidingen van de Nieuwe Wereld. Ook daar vindt hij niet wat hij zocht en hij keert terug…

De zeer bijzondere novelle De achtervolging speelt tussen 1930 en 1940 in Havana, een woelige tijd met veel presidenten achterelkaar, strijd om de macht, radicale studentenbewegingen, opkomst van het Cubaanse communisme, moordpartijen enz. Een Cubaanse student moet aanslagen plegen maar valt ten slotte zelf ten offer aan geweld. Een wonderlijke rol speelt Beethovens derde symfonie, de ‘Eroica’.

Eerder verschenen van Carpentier, die algemeen wordt beschouwd als Cuba’s grootste auteur van romans, verhalen en essays, in Nederlandse vertaling Heimwee naar de jungle, De guillotine op de voorsteven, Barokconcert, De methode en Het koninkrijk van deze wereld.

Alejo Carpentier werd in 1904 op Cuba geboren als zoon van een Franse architect en een Russische moeder. Na enige tijd architectuur gestudeerd te hebben, wijdde hij zich verder aan journalistiek, politiek en culturele zaken. Zo was hij een van de oprichters van het tijdschrift Avance. Hij zat korte tijd in de gevangenis wegens zijn verzet tegen de Cubaanse dictator Machado. Vanaf 1966 woonde hij in Parijs, waar hij tot zijn dood in 1980 een belangrijke diplomatieke functie had. In 1977 kreeg hij de Premio Cervantes, de grote Spaanse prijs voor de letteren.