Loes Flendrie – Zomerslaap

LOES FLENDRIE
Zomerslaap

Nederland / Roman
Paperback, 218 blz., 15,75
ISBN 90-6265-549-1
Eerste druk 2003

Jonge moeder raakt tengevolge van encefalitis, hersenontsteking, in coma, maar overleeft. Over haar ervaringen in Bethlehem Ziekenhuis, het Leyenburg Ziekenhuis, het Westeinde Ziekenhuis en in het Rijnlands Zeehospitium vertelt Loes Flendrie in Zomerslaap.Het ontroerende verhaal van LOES FLENDRIE over haar gevecht op leven en dood twintig jaar geleden.

Toen, in 1982, was zij meer dood dan levend. Getroffen door een hersenontsteking lag zij bijna zes weken in coma. Als ze daaruit ontwaakt weet ze niet meer wie ze was, kan ze zich niet bewegen, niet meer praten. Ze voelt zich een plant. Stapje voor stapje treedt in de maanden die volgen herstel op. Tegen wil en dank – want eigenlijk wil ze dood – maakt ze zich alles en iedereen opnieuw eigen: haar man en kinderen, haar ouders, de reuk en smaak van drank en eten, haar eigen lichaam (met blijvende gebreken), haar spraak. Woordje voor woordje leert ze opnieuw praten, lezen en schrijven en leert ze de betekenis van woorden weer kennen dankzij haar eigen dichtbundel, ‘Een teken van leven’, die in 1980 was verschenen.

En wat zij niet voor mogelijk hield, gebeurde toch: zij werd de taal weer machtig en pakte haar ambitie om te schrijven op. In 1985 komt haar tweede dichtbundel ‘Met het oog op de wereld’ uit, en in 1989 debuteerde zij als prozaschrijfster met de geprezen bundel erotische verhalen Tongstrelend. In de jaren daarna schreef ze de detectives Met zonder Pardon en Wederom Pardon.

Maar pas nu, twintig jaar na de persoonlijke ramp in haar leven, is Loes Flendrie (Leiden, 1951) in staat terug te blikken op dat cruciale halfjaar uit haar leven, en haar pijnlijke strijd vóór het leven opnieuw door te maken en haar tocht langs het Haagse Bethlehemziekenhuis, het Leyenburg ziekenhuis, het Haagse Westeinde en het Rijnlands Zeehospitium in Katwijk op papier te zetten. En ze doet dat in Zomerslaap, ondanks de tragiek, met humor en lichte zelfspot.

De pers over Zomerslaap
“Loes Flendrie doet in romanvorm verslag wat haar overkwam toen zij in juni 1983 werd getroffen door een hersenontsteking. Zij raakte in coma en zweefde op de rand van de dood. Hoewel zwaar gehandicapt lukte het haar te overleven en weer te gaan functioneren. In dit boek vertelt zij hoe zij dit alles heeft ervaren: het verblijf in het ziekenhuis, de revalidatie en de hulp van familieleden en vrienden. Met lichte zelfspot en soms agressief reagerend vertelt zij haar verhaal. Voor lotgenoten herkenbaar.” – uit: Het Nederlandse Boek

“In dit aangrijpende autobiografische verslag wordt de lezer toeschouwer bij een hoogst persoonlijke strijd, met alle intieme details, van een 31-jarige vrouw die getroffen wordt door een zeldzame en bijna fatale hersenontsteking. Vanaf haar ontwaken uit een coma moet zij helemaal opnieuw leren leven en omgaan met een lichaam dat niets meer kan. Zij doet dit, ondanks de zwaarste beproevingen, als een heldin. Het ontstaan van dit boek mag wel een wonder heten, als men bedenkt dat in de periode die het beschrijft, het geheugen van de schrijfster niet of nauwelijks functioneerde. Het lezen van dit boek is meer een emotie dan een genoegen. Vooral ook is het boek een eerbetoon aan de standvastigheid van de man, de vader en de moeder van de schrijfster.” – uit: Biblion

Ik wil dood man! Zie je dat dan niet?

Je zal maar een tor in je hoofd hebben zitten. Wanneer de 31-jarige Loes Flendrie in een Leids café staat, lijkt er een langs de binnenkant haar hoornvlies te kruipen. ‘Hoe ik ook knipperde en met mijn hoofd schudde hij bleef met zijn kleverige poten stevig op zijn plek.’

Wat is hier aan de hand? Flendrie werd twintig jaar geleden getroffen door een acute hersenontsteking en heeft haar ervaringen beschreven in het boek Zomerslaap, dat bij de Haarlemse uitgeverij In de Knipscheer is verschenen.
Het is een eerlijk en schokkend relaas geworden, waarin de Leidse schrijfster zichzelf allerminst spaart. Het boek valt op zijn zachtst gezegd ook nogal met de deur in huis. Zonder veel uitleg ziet de lezer haar van alles overkomen, waarbij lang niet altijd duidelijk is, wat er nu precies gebeurt.
De volgende dag was ik nog steeds niet dood, schrijft Flendrie na de eerste dag vol hevige aanvallen. Geen woorden meer. Nu ik zo duidelijk was teruggevallen tot een lagere orde stonden die niet langer tot mijn beschikking. Kunt u dit zien?, is de vraag die haar zes weken later uit een coma doet ontwaken. Een van de verplegers houdt een lichtje voor haar ogen. Hoewel ze dan nog niet kan praten, zijn haar gedachten duidelijk genoeg. Ze schijnt te reageren op het lampje, hoorde ik de barserik verbaasd zeggen. Ik werd kwaad. Natuurlijk lul! En even later, als het lichtje vervaagt: Haal me terug klootzak!
Vanaf dat moment begint haar leven opnieuw. Ze kan niet praten en heeft nauwelijks nog geheugen. Ze drinkt uit het oude tuitbekertje van haar twee zoons, plast in haar bed, maar vraagt zich tegelijkertijd af of ze eigenlijk kinderen heeft. Verder zijn er tal van lichamelijke klachten; haar heup zit op slot en haar rechterhand zit stijf als een vogelklauw tegen mijn borst geklemd.
Het grillige ziektebeeld wordt in de tekst weerspiegeld. De schrijfster vliegt van de hak op de tak, hanteert hier en daar een wispelturige stijl, vermengt herinneringen met werkelijkheid en lijdt aan waanvoorstellingen. In paniek gilt ze tegen de zusters dat er fietsen op haar kamer staan, even later denkt ze dat ze kaal is.
Het verhaal wordt ook voortdurend onderbroken door gedichten, citaten afkomstig uit dossiers van de Hersenstichting en het door haar vader nauwkeurig bijgehouden Vorderingenboek Nr. 1. van J. Flendrie. Daarin wordt van dag tot dag vermeld welke vooruitgang de patiënt maakt. Op 7 augustus bijvoorbeeld: ZONDAGAVOND Ze beweegt haar rechterhand en ook haar been (rechts)! of op 20 augustus: Ze is bijna zindelijk! Er gebeuren nog maar zelden ongelukjes.
Maar de langzame lichamelijke vorderingen kunnen niet voorkomen dat een depressie keihard toeslaat. Waarom hebben jullie me toch laten leven? blijft ze herhalen. Ze wil gewoonweg niet meer. Het is genoeg geweest. In haar nieuwe hoedanigheid kan ze met de beste wil van de wereld niets mooi ontdekken.
De opbeurende indruk die ze tijdens gesprekken een psychotherapeut probeert te wekken, is slechts schijn. ‘In stilte beraamde ik zelfvernietigende plannen, toen ik braaf over de geboortes van mijn beide zonen, mijn baan, mijn sigaretten, mijn wijntje op zn tijd en overige geneugten uit het onbereikbare verleden verhaalde. Ik wil dood man! Zie je dat dan niet? Hoor je dat dan niet achter mijn bange beleefdheid?’
Zodra ze de intensive care mag verlaten, steekt ze meteen een sigaret op. Dit nieuwe en onbruikbare lichaam haatte ik bovenal, dus zoog ik me aan de papieren killer vast. De verpleegster moet de sigaret dan wel voor haar beet houden.
Religie – Praten met God helpt altijd lieve kind – dat de zusters haar na overplaatsing naar een revalidatiecentrum in Katwijk proberen aan te bieden, is voor haar geen optie. Er is maar een ding wat haar op de been kan houden: de hoop op een snelle thuiskomst.” – Frank Provoost in Mare
Meer over Loes Flendrie