«Omdat mijn hoofd in de wolken is zie ik soms te weinig.» – Annel de Noré

465px-AnneldeNoreAnnel de Noré in gesprek met Marieke Visser over schrijven in De Ware Tijd Literair, 21 augustus 2004:
Ze was even terug in Suriname, Netty Simons, tegenwoordig ook bekend als Annel de Noré auteur van de roman ‘De bruine zeemeermin’ (2000) en van de verhalenbundel ‘Het kind met de grijze ogen’ (2004).

“Als ik een goed verhaal wil schrijven, dan moet ik een begin en een einde hebben, en zo’n beetje weten hoe het verhaal loopt. Dan ga ik schrijven en gebeurt er van alles. Je hebt personages waarover je nadenkt, en je ziet iemand op straat die er heel aardig uitziet en dan opeens heel naar uitvalt, onverwacht. Dat gebruik je dan. Bij ‘De bruine zeemeermin’ hebben heel wat mensen zich in mijn personages herkend: onterecht, want het boek gaat niet over bestaande personen. Het moet zelfs niet echt zijn, want het blijft een spel. Schrijvers liegen de waarheid. Als je een leugen vertelt kan het nooit over de realiteit gaan.”

“Het leven is een spel. Een boek is een spel dat geschreven is over een spel: dubbelop een spel dus.” Gevraagd naar het plezier dat het spelen van het spel haar brengt, begint de schrijfster te stralen. “Ongelofelijk! Het ís heerlijk! Je bent als schrijver in een bevoordeelde positie. Je moet ‘t niet te vaak doen, maar je kan je eigen frustraties kwijt in je verhalen. Je kan iemand van repliek dienen.”

Een andere reden waarom zij zo geniet van haar schrijverschap is dat ze al schrijvend de wereld om haar heen lijkt te verklaren. “Ik ben een idealistische realist. Ik loop met mijn hoofd in de wolken, maar sta met mijn voeten op de grond. Omdat mijn hoofd in de wolken is zie ik soms te weinig. Ik verwacht altijd redelijkheid, terwijl die er niet is, niet bestaat. In mijn verhaal ‘De vloek’ probeer ik aan te geven waarom mensen dingen doen. Mensen zijn gewoon niet redelijk. Ik probeer situaties te creëren in mijn verhalen waar beweegredenen, motieven duidelijk worden. Op jezelf heb je niet goed zicht. Vandaar mijn lievelingsspreekwoord: advocaat voor jezelf, rechter voor de ander.”

Voelt zij zich méér schrijfster nu ze gepubliceerd heeft? “Mijn grootste droom is in vervulling gegaan. Ik dacht dat ik nooit iets zou durven laten lezen aan een ander. Dat heb ik nu wel gedaan en dat voelt goed.” Simons heeft haar hele leven geschreven, zolang als ze zich kan herinneren. Zelfs bij de sommetjes schrijf je een verhaal, zei een onderwijzer op de lagere school tegen de kleine Netty. “Ik heb dat nooit zo gezien. Het schrijverschap, en in het bijzonder het publiceren, is – behalve natuurlijk mijn kinderen – het beste dat me overkomen is.”
Meer over Annel de Noré bij Uitgeverij In de Knipscheer

Lex van de Haterd – Om hart en vurigheid. De gemeenschap.

Lex van de Haterd
Om hart en vurigheid
Over schrijvers en kunstenaars van tijdschrift en uitgeverij De Gemeenschap 1925-1941

Nederland
Groot formaat 17 bij 24 cm.
Rijk geïllustreerd, inclusief kleurkatern
Ingenaaid, 352 blz. € 29,50
ISBN 90-6265-566-1
Eerste druk 2004

In Om hart en vurigheid beschrijft Lex van de Haterd in ruim twintig portretten de belangrijkste medewerkers van het progressief-katholieke culturele tijdschrift De Gemeenschap (1925-1941). Zowel van de toonaangevende redacteuren en auteurs als Jan Engelman, Albert Kuyle en Anton van Duinkerken, als van de belangrijkste vormgevers en illustrators geeft hij een compleet overzicht van leven en werk, toegespitst op hun belang voor De Gemeenschap. Van sommige van deze kunstenaars is het de eerste keer dat een dergelijk portret in boekvorm verschijnt: van de verrassend moderne ontwerper en typograaf Andries Oosterbaan en van de architect Willem Maas bijvoorbeeld. Maar ook van de constructieve typografische ontwerpen van Gerrit Rietveld en Sybold van Ravesteyn is informatie opgenomen die nergens anders te vinden is.

Vanaf eind 1925 geeft De Gemeenschap ook boeken uit. In Om hart en vurigheid wordt voor het eerst een complete fondslijst van deze uitgeverij gepubliceerd. Om het karakter van een standaard- en naslag-werk over De Gemeenschap te versterken is verder een encyclopedie met korte beschrijvingen van de overige medewerkers van het tijdschrift opgenomen. Dat maakt dit boek samen met de uitgebreide literair- en kunsthistorische inleiding en de bijna tweehonderd illustraties tot een must voor iedereen die geïnteresseerd is in de literatuur en de beeldende kunst van het interbellum.

Om hart en vurigheid kon worden voorzien van een extra kleurkatern van 16 bladzijden (met afbeeldingen van 19 omslagen waarvan 15 paginagroot) mede dankzij een bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds

lex van de haterdLex van de Haterd (1954) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en schreef eerder artikelen in diverse boeken en tijdschriften over auteurs en kunstenaars uit het interbellum. In 2000 publiceerde hij bij In de Knipscheer Bloemen in het zand, een monografie over de beeldend kunstenaar Pieter Wiegersma.

(…)Het tweede uitgebreide deel geeft de portretten van schrijvers en illustratoren weer, die in de redactie plaats namen en/of artikelen, omslagen en tekeningen leverden of polemieken aangingen met Ter Braak en Du Perron. (…) Wat startte als een rooms-katholiek progressief blad viel in 1934 uiteen in ‘De Gemeenschap en ‘De Nieuwe Gemeenschap’. ‘De Gemeenschap’ zelf ging door onder Van Duinkerken en Engelman en vanaf dat moment volgde het tijdschrift de progressieve koers van het begin. Tijdens het eerste Europese treffen met het fascisme in de Spaanse Burgeroorlog publiceerde ‘De Gemeenschap’ niet alleen artikelen ten gunste van de Republikeinen, maar nam ook poëzie op van een schrijver als Jef Last. Interessant is dat de auteur achterin het boek een fondslijst van Uitgeverij De Gemeenschap op naam van de schrijvers publiceert. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Blokken (1931), Knorrende Beesten (1933) en Bint (1934) van Bordewijk bij ‘De Gemeenschap’ zijn uitgegeven. – De Stad Amersfoort, 20-10-2004

De biografische portretten vormen werkelijk een aanvulling op de bestaande literatuur. Zeker waar hij illustratoren en vormgevers van De Gemeenschap portretteert. Waar kun je anders iets vinden over Andries Oosterbaan of Cuno van den Steene. – Biblion

Boek over toonaangevend tijdschrift

Lex van de Haterd stelde een boek over De Gemeenschap samen, dat uitgroeide tot een ‘encyclopedie’ over het tijdschrift, compleet met een fondslijst van de uitgeverij. Typografie neemt een belangrijke plaats in. – De Telegraaf, 22-10-2004

Literair Kort
door Joop Leibbrand

Om hart en vurigheid. Over schrijvers en kunstenaars van tijdschrift en uitgeverij De Gemeenschap 1925-1941 van Lex van de Haterd biedt precies wat de titel belooft: een gedreven, haast met een zekere overgave geschreven overzicht van alles wat de Nederlandse variant van het Vlaamse Ruimte in die hectische periode van het interbellum te bieden had. In zijn voorwoord zegt Van de Haterd dat eerdere studies geen aandacht hadden voor de uitgeverij en zich bovendien uitsluitend richtten op de inhoud van het progressief-katholieke maandblad dat zijn wortels had in Utrecht. Hij stelde zich ten doel met name het artistieke aspect (typografie, omslagontwerpen en de illustraties passen binnen het figuratieve expressionisme en het abstracte constructivisme van De Stijl en De Nieuwe Zakelijkheid) systematisch te onderzoeken en het blad aldus een plaats in de kunstgeschiedenis te geven.

Meandermagazine
klassieke gedichten

In deel I schetst hij uitgebreid het literair- en kunsthistorisch kader. Hij gaat binnen de specifieke politieke en sociaal-economische context van die dagen in op het culturele klimaat, behandelt de belangrijkste ‘concurrenten’ (De Gemeenschap haalde ooit 1700 abonnees, Forum kwam nooit tot meer dan 400) en gaat nauwkeurig de receptiegeschiedenis na. De formule van het door Jan Engelman, Willem Maas en de broers Henk en Louis Kuitenbrouwer (de laatste alias Albert Kuyle) opgerichte blad was gebaseerd op het evenwicht tussen artistieke vrijheid en literaire esthetiek enerzijds en een radicaal sociaal engagement vanuit een katholieke levensvisie anderzijds.
De titel blijkt gebaseerd te zijn op een citaat van Anton van Duinkerken, uit de brochure Wij en de politiek uit 1930, een pamflet tegen de compromissenpolitiek en de beginselloosheid van de Rooms-Katholieke Staats Partij, waarbij het hart stond voor de rechtvaardige, liefdevolle samenleving en de vurigheid voor een geestdriftige beleving van de kracht van het geloof. De Gemeenschap beleed een ideaal, streed daartoe eensgezind tegen bisschoppelijke censuur, maar nauwelijks latente fascistische en anti-joodse gevoelens brachten een deel van de redactie in 1934 tot de oprichting van De Nieuwe Gemeenschap, een blad dat drie jaar zou bestaan. De Gemeenschap zelf werd in 1941 door de bezetter verboden.

Deel II bestaat uit 21 portretten van de belangrijkste medewerkers. ZZowel van de toonaangevende redacteuren en auteurs als Jan Engelman, Albert Kuyle en Anton van Duinkerken, als van de belangrijkste vormgevers en illustrators is er een compleet overzicht van leven en werk, toegespitst op hun belang voor De Gemeenschap. Zeer lezenswaardig is het uitgebreide portret van de Gentse graficus en beeldhouwer Jozef Cantré. Van sommige van deze kunstenaars is het de eerste keer dat een dergelijk portret in boekvorm verschijnt: van de verrassend moderne ontwerper en typograaf Andries Oosterbaan bijvoorbeeld of van de architect Willem Maas. Maar ook over Gerrit Rietveld en Sybold van Ravesteyn is informatie opgenomen die nergens anders te vinden is. Vanaf eind 1925 geeft De Gemeenschap ook boeken uit. In deel III wordt de complete fondslijst gepubliceerd, waaruit blijkt dat ook niet-katholieken als Bordewijk, Marsman en Van Ostaijen werden uitgegeven. Toegevoegd is nog een ‘encyclopedie’ met korte beschrijvingen van de overige medewerkers van het tijdschrift.

Alhoewel Van de Haterd neerlandicus is, afficheert hij zich helaas soms wat al te nadrukkelijk als de liefhebber, de verzamelaar, die hij zegt te zijn. Zelfs de futielste feiten vinden een plaats en werkelijk alles wordt verklaard en toegelicht in een neiging tot encyclopedische volledigheid die soms amateuristisch aandoet. Maar plezierig is dan weer wel dat het uitgebreide notenapparaat van aantekeningen, toelichtingen en verwijzingen is opgenomen in de marges, waardoor dit een integraal onderdeel van de tekst uitmaakt en de lezer veel bladerwerk bespaard blijft. Het boek is schitterend vormgegeven, waarbij omslag en illustraties geheel in ‘stijl’ zijn. Staalkaart . – Meander 252 literair magazine

“Over de kunstenaars en vormgevers die meewerkten aan De Gemeenschap – zoals Hendrik Wiegersma, Jozef Cantré, Otto van Rees en de drukker A.M. Oosterbaan – is nu een eerste, omvangrijk boek verschenen. Het is een enthousiast boek, dat de lezer warm probeert te laten lopen voor het uiterlijk van tijdschrift en uitgeverij. Alleen al door de vele illustraties is die poging geslaagd. De waarde van het boek is gelegen in de zeldzaam complete fondslijst van uitgeverij De Gemeenschap én in de uitgebreide portrettengalerij van de meest opmerkelijke medewerkers.” – Uit: Alles is mooi en prachtig. – Sjoerd van Faassen in NRC Handelsblad, 12 november 2004

“Een zeer grondige publicatie. Alles wat je zou willen weten over dit literaire en katholiek progressieve culturele tijdschrift staat erin. (…) Ondanks de betrokkenheid van beeldend kunstenaars en schrijvers bij de inhoud van het tijdschrift wordt De Gemeenschap in de belangrijkste naslagwerken over de Nederlandse kunstgeschiedenis nauwelijks of niet genoemd. Auteur Lex van de Haterd corrigeert dit ruimschoots met zijn tentoonstelling en boek.” – Uit: Utrechts Nieuwsblad (Thea Figee), 12 november 2004

Juni 2005 TMG over Lex van de Haterd Om hart en vurigheid

«Van de Haterd bepleit een herwaardering van de uiterlijke vormgeving van ‘De Gemeenschap’. En vormgeving houdt voor hem niet op bij een omslag van Gerrit Rietveld, een incidentele illustratie van Wiegersma of een fotoserie van Eva Besnyö. Nauwgezet analyseert de auteur de vernieuwende typografie en de bijzondere illustraties. Hij reconstrueert de levensgeschiedenissen van ‘vakmensen’ die het beeld van het blad bepaalden: de graficus en illustrator Jozef Cantré, de Limburgse drukker en typograaf Charles Nypels, de boekbinder en typograaf A.M. Oosterbaan – alleen zijn geboorte- en sterfdag zijn bekend uit schriftelijke bron: een bidprentje – en enkele katholieke schilders die vooral in eigen kring bekend zijn, onder wie Charles Eijck. (…) De levendige biografietjes en de vele prachtige en zinvol gebruikte afbeeldingen ontsluiten een bijzondere leefwereld waarin heel veel is te zien. Voor de doorzetter wordt het verleden tastbaar en voelbaar. En om dit mogelijk te maken is misschien juist een ‘insider’ nodig.» – geciteerd uit: Ilja van den Broek in Tijdschrift voor Mediageschiedenis, 8 [1] 2005

December 2005 TNTL over Lex van de Haterd Om hart en vurigheid

«(…)Maar bij al die aandacht is het vormgevingsaspect waar ‘De Gemeenschap’ zo in uitblonk (de typografie, de omslagontwerpen, de illustraties en de fotografie) zo goed als buiten beschouwing gebleven. Van de Haterd wil met zijn studie deze lacune opvullen. Het is een in vele opzichten uiterst interessant boek geworden. Het vormgevingsaspect krijgt inderdaad volop aandacht, maar toch is het veel meer geworden dan een supplement over alleen dit aspect van ‘De Gemeenschap’.» – Frans Ruiter in Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde (jrg. 121, nr. 4, 2005)

Gehele Artikel

Klaas Jager – Klipgeiten

Klaas Jager
Klipgeiten. Gedichten

Nederland, Poëzie
Ingenaaid, 96 blz., € 14,50
ISBN 90 6265 564 5
Eerste druk 2004

Klaas Jager (Friesland, 1961) debuteerde in 2001 met Windwakken in de tijd, een dichtbundel waarin liefde voor de natuur en filosofie en fascinatie voor het mysterie tijd op subtiele en schitterende wijze in de taal tot uiting komen.

Klipgeiten, de tweede bundel van Klaas Jager, laat meer facetten van deze dichter zien. In persoonlijke herinneringen, dagboekfragmenten en existentiële beschouwingen verdicht hij het leven zoals hij dat ervaart. De alles verslindende tijd, een onnavolgbare eekhoorn in zijn takkenbos van hartslagen, is een voortdurende bron om uit te putten. Een verdwenen open plek van een voormalige kapvlakte, het wachtkamergevoel zich tussen twee werelden te bevinden, het eenkennige verlangen, ‘een luikje dat naar een kant toe opengaat’: het zijn allemaal ijkpunten van een scherpe waarnemer die niets onopgemerkt aan zich voorbij laat gaan.
Klaas Jager laveert met woorden door de wereld van kleine en grote gebeurtenissen. Hij probeert antwoord, een rustplek, te vinden voor het overschot aan vragen, soms lyrisch, soms ingehouden en bijna analytisch, maar steeds in authentieke metaforen en met oog voor het detail. Hij is het rusteloze beest dat dezelfde stenen om blijft keren tot er woorden verschijnen, zoals kleine kuddes klipgeiten tegen de witsteile wand.

Iemand moet zijn in plaats van worden, schrijft de dichter in een van zijn gedichten. Als Klaas Jager iets is, dan is het wel dichter.

Het gevecht met de tijd, vooral met aftakeling en ouderdom in het vooruitzicht, is voor Jager (1961) bijna dagwerk geworden. Uiterlijk is alles “naar wens”. Hij probeert de “dagdingen” maar over zich heen te laten komen. Maar onafwendbaar is daar het uurwerk dat geen sprookjes meer vertelt, het kortstondige van de liefde en alle andere verworvenheden. De dichter probeert dan de tijd te vertragen (het liefst zou hij “roestend op een zijspoor” willen staan) of tenminste even overtuigend als Engelse toneelspelers te “doen alsof”. De blije blik en onverwoestbare hoop van de EO-op-tv is evenmin aan hem besteed. Hij heeft alleen zijn eigen woorden, “als kleine klipgeiten tegen de witsteile wand”, om nog wat leven te veroveren. De dichter verbeeldt kortom de mens in gevecht met tijd en afbraak. Soms verliest hij zich daarbij in filosofische analyses, waar dan weer prachtmetaforen tegenoverstaan. Voor poëzieliefhebbers. – Els van Geene, Biblion

‘Windwakken in de tijd’, het debuut van Klaas Jager uit 2001, stond vooral in het teken van de natuur. In ‘Klipgeiten’ de nieuwe gedichtenbundel, laat de dichter zich van meer kanten zien. Zo komen intermenselijke relaties veelvuldig aan bod en durft Jager zijn persoonlijke gevoelens op dit gebied prijs te geven. Veel van dit nieuwe werk valt op door een grote mate van toegankelijkheid. En daarbij maakt hij gebruik van uitstekende klankritmes.
Bijzonder is de gedichtencyclus die hij over het park De Overtuin in Oranjewoud schreef. Een mooi voorbeeld van wat Jager met De Overtuin als inspiratiebron aan de muze ontworstelde is het volgende gedicht:

We zaten op het vale bankje
naast de kruidentuin, in de
walm van tijm en lavendel.

Je vroeg of ik weten wilde
hoe het met ons aflopen zou,
van a tot z, ofschoon je niet

echt in de mond durfde te
nemen wat in de schoot
van de nabije toekomst lag,

het zinloos vond om verder
dan een dag vooruit te kijken.

Dus sprak ik niet uit wat
ook jij voorzag, dus haalde

ik jou innig aan en zei dat
het nooit voorbij zou gaan.

– Heerenveense Courant, 14 juli 2004

In de fascinerende diversiteit van zijn nieuwe bundel overheerst een lichte melancholie, de stemming van iemand die de hete adem van de tijd in zijn nek voelt, zonder zwaarmoedig te raken. Het is duidelijk geen jongeling die spreekt in ‘Takkenbos van hartslagen’ (fragment): – Y. van der Molen in de Woudklank, 22 juli 2004

Want het is huiveringwekkend hoe
vliegensvlug het allemaal, als een

onnavolgbare eekhoorn in zijn takkenbos
van hartslagen, naar de allerlaatste springt.

Toch verliest Klaas Jager het heden geen moment uit het oog. In ‘Hars’,
ontstaan op een terras in Gorredijk waar hij graag zit (fragment):

Het water tegenover het terras
bij de Vergulde Turf ligt al in de
schaduw van de brug en de brug al
in die van de hoge winkelpanden.

De herfst is ophanden, ligt gereed
voor de kust om op te stomen, maar
vandaag kleeft de zomer nog als
hars aan de jonge vrouwen vast.

Hoewel natuurelementen een belangrijke inspiratiebron voor hem zijn, wil Jager beslist niet als ‘natuurdichter’ door het leven, het gaat hem nu vooral om mensen. Als hij enkele liefdesgedichten plaatst in een decor van een oud park (de Overtuin) is daar meteen weer het element tijd: hij houdt van oude parken vanwege hun geordende natuur die gaandeweg is overwoekerd. Toch is er geen sprake van echte wanorde: net als verzen die het pad effenen door een chaos van woorden. En zo geeft het schrijven van poëzie, het oproepen van een onzichtbare maar duidelijk waarneembare wereld, structuur aan het leven. Die samenhang is terug te vinden in zijn werk, dat opvalt door zuiverheid. Nergens dendert vals pathos over de pagina’s.

Het gaat over vertraging, verstilling, het gaat over kleine ogenblikken, zo klein dat je een microscoop nodig hebt om ze te zien. Maar in het bos dat Klipgeiten is kun je ze met het blote oog zien en wees Klaas Jager daar eeuwig dankbaar voor. – Tim Donker in De Recensent, 06-09-2004

‘Klipgeiten’ is de tweede gedichtenbundel van Klaas Jager. Goed aansprekende poëzie met oog voor details en dat vanuit een persoonlijke benadering, waardoor de afstand wel eens kleiner is dan je als lezer zou willen. – Het Nederlandse Boek, november 2004

Wiebren Rijkeboer – Road

Wiebren Rijkeboer – Road
Nederland
Ingenaaid, 432 blz., € 19,50
ISBN 90 6265 565 3
Eerste druk 2004

Een vuistdikke roman over een fictieve Amerikaanse popgroep die eind jaren zestig begin jaren zeventig van de vorige eeuw furore maakte.

ROAD is het tweede boek van Wiebren Rijkeboer. Rijkeboer (1959) debuteerde in 2000 met Voorbijland, een drieluik over het verleden, het heden en de toekomst van ‘zijn’ eiland Terschelling.

Met ROAD levert Wiebren Rijkeboer een grote debuutroman af die elke veertiger en vijftiger van nu eigenlijk het liefst zelf had willen schrijven…

Wanneer popmuzikant in ruste Wayne Grady wordt overgehaald zijn levensverhaal te vertellen, neemt zijn biograaf hem op sleeptouw door de VS. Deze zet de lijnen uit naar betekenisvolle locaties; de achtergronden waartegen Wayne’s tong moet worden losgemaakt, geholpen door de drank op de voorgrond en een niet aflatende stroom van peuken uit het dashboardkastje. De memorecorder op de achterbank van de Ford Thunderbird ontgaat niets, maar kan dat ook van Wayne gezegd worden, die zich met het steeds eigenaardiger wordende gedrag van zijn biograaf geconfronteerd weet?

Wiebren Rijkeboer zet met zijn tweede boek Road een unieke hybride neer tussen popcultuur en literatuur. Met toepassing van cut-uptechnieken à la Bowie en Burroughs wordt de opkomst en ondergang geschetst van een Amerikaanse band eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Rijkeboer creëert een bhne voor de tijdgeest waarin seksuele vrijheid, drank en drugs een soms verraderlijk naïeve rol spelen. De gedetailleerdheid waarmee de muziektechnische aspecten eveneens aan bod komen, maakt de roman compleet van opzet. Een muzikale ‘mix’ avant la lettre, verplichte kost voor liefhebbers.

Rijkeboer vertelt het verhaal van Wayne Grady, een popmuzikant in ruste. Hij laat zich door de biograaf Drew niet alleen overhalen om zijn levensverhaal te vertellen, maar ook nog eens meenemen op een bizarre tocht door de Verenigde Staten. Een reis langs de belangrijke plekken uit zijn verleden, in de hoop dat hij daar meer over prijsgeeft. ‘Road’ zit barstensvol muziek.” – Dagblad De Limburger

Het leven van een fictieve rocker

‘Road’ is het verhaal van een popmuzikant. Wiebren Rijkeboer heeft zijn taak serieus opgevat: zijn held krijgt achterin zelfs een complete discografie mee. Daarin worden de albums die hij met zijn groepen heeft opgenomen uitgebreid beschreven, tot en met een lijst van de meespelenden en van de liedjes.
Samen met gitarist Steven Goudreau en nog wat aanhangende muzikanten trekt Wayne Grady vanuit St. Louis naar het westen, naar Los Angeles. Ze zijn anno 1969, met hun zachtmoedige folkrock ietwat laat in het snel verhardende en psychedelischer wordende muzikale klimaat van die stad, maar de band is toch redelijk succesvol. Zulks ondanks, of misschien wel dankzij de strubbelingen, muzikaal en anderszins, tussen de muzikanten. Zangeres Charlotte onderhoudt seksuele betrekkingen met alle bandleden, terwijl Goudreau steeds gewelddadiger wordt.
Het verhaal van Grady wordt in twee lagen verteld. Eind jaren negentig wordt Grady, die zich dan al meer dan twintig jaar uit de actieve muziekbeoefening heeft teruggetrokken, op sleeptouw genomen door een journalist, die zijn biografie wil schrijven. Tijdens een zwerftocht per Ford Thunderbird spreekt Grady zijn levensverhaal in op de bandjes van een memorecorder.
De vertelconstructie werkt op zich wel, en Rijkeboer geeft bovendien een mooi beeld van hoe het was, of hoe het geweest had kunnen zijn, in het Los Angeles en omstreken van de late jaren zestig en vroege jaren zeventig. De reis van Grady en zijn vreemde biograaf door het zuiden van de Verenigde Staten is ook al mooi beschreven: een ‘road novel’ in een fictieve autobiografie vervlochten. Dit boek druipt van de liefde voor Amerika en de Amerikaanse popmuziek.
– Jacob Haagsma in Leeuwarder Courant

Bestaat er zoiets als ‘de poproman’ in Nederland? Sinds het verschijnen van ‘Nozzing but ze bloes’ van Bert Jansen (1975) en ‘Met stip’ van Jip Golsteijn (1978) groeit het aantal romans waarin popmuziek een bepalende rol speelt in ieder geval gestaag. Na ‘De laatste dichters’ van Christine Otten en ‘Comeback’ van Rick de Leeuw is ROAD van Wiebren Rijkeboer dit jaar alweer de derde poproman op rij. Rijkeboer bewandelt het pad, dat door Jack Kerouac werd uitgestippeld in `On the road’, het prototype van de poproman in 1957. In ROAD zijn de seks, drugs en de zoektocht van Kerouac gebleven, maar is de jazz vervangen door rock, en dan met name het soort dat men tegenwoordig Americana placht te noemen.
Hoofdpersoon is Wayne Grady, een muzikant die begin jaren zeventig als bandlid enig succes kende en een kwart eeuw later door de jonge biograaf Drew Mussburger in een auto van motel naar motel wordt gereden om zijn levensverhaal te vertellen. Grady is als artiest succesvol noch tragisch: geen wereldhits, geen stadionconcerten. Hij wordt welgesteld met een nummer voor een reclamespot en laat daarna zijn muzikale partner in de steek. Die stap blijkt cruciaal voor zijn carrière.
Rijkeboer concentreert zich in ROAD veel op de vorm en minder op het karakter van zijn personages. Hij wisselt keurig per hoofdstuk van tijdperk om uiteindelijk heden en verleden in het plot samen te laten komen. Als sfeertekening van de Amerikaanse popscene aan het begin van de jaren ’70 is ROAD wel geslaagd. Er is veel werk gemaakt van de beschrijvingen van het leven in Sin City, Los Angeles. En al zullen veel details (het druggbruik, de vrije seksuele moraal, de ondeugdelijke manager, de muzikantenttaal) door popkenners als cliché worden afgedaan, je moet Rijkeboer nageven dat hij met veel respect en liefde omspringt met de ‘scene’ uit die periode.
– Dagblad van het Noorden

“Een gewezen popmusicus reist in maart 1997 met zijn vermeende biograaf door Amerika. Hij bereist het landschap van zijn muzikale successen en zijn uiteindelijke neergang (waar drank, drugs en vrije seksuele moraal niet geheel vreemd aan zijn) tussen 1965 en 1975. Hoofdstukken over de jaren zestig en zeventig – een memorecorder op de achterbank van de Ford Thunderbird registreert de herinneringen (in de verleden tijd weergegeven) – worden afgewisseld met het verslag van de week van de reis (in de tegenwoordige tijd weergegeven). Uiteindelijk blijkt de bewonderende biograaf niet zo belangeloos als hij aanvankelijk deed voorkomen. Deze roman is weids als het landschap van Amerika waardoorheen gereisd wordt. Een interessant beeld van de popcultuur in de jaren ’60 en ’70 in Amerika.”
– Biblion, 13 augustus 2004

‘Road’ is het levensverhaal van een popmuzikant, weergegeven in de vorm van een dagboek en bezoeken aan locaties waaraan voor de muzikant herinneringen vastzitten en daardoor de mogelijkheden bieden om wat te vertellen over de achtergronden. Spelend in de Verenigde Staten van Amerika en tevens een beeld van het muzikanten- en muziekleven in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. – Het Nederlandse Boek, november 2004

‘En op mijn vakantieadres was het alsof ik niet alleen maar rondreed in Andalusië, maar ook in de regio’s die Wayne Grady in heden en verleden bestreek. Zodat Road voor mij geen boek meer was, maar iets reëels: iets waarin men rond kon rijden.’ – Tim Donker in De Recensent, 20-12-2004

Lees ook Wiebren Rijkeboer over popmuziek in:

wiebren rijkeboer

Inge Bak – Zon in het haar

INGE BAK
Zon in het haar

Nederland / Indiaans, Roman
Ingenaaid, 224 blz., € 15,00
ISBN 90-6265-544-0
Eerste druk 2004

Linn probeert zich staande te houden in de chaos van het dagelijks bestaan. Een alternatieve levensstijl vormt een cocon die haar moet beschermen tegen de buitenwereld. Dan ontmoet ze Kit die haar in zijn greep krijgt. Hun verhouding is louter gebaseerd op lichamelijke aantrekkingskracht. Linn raakt meer en meer verstrikt in deze verstikkende relatie. Om te overleven vlucht ze steeds vaker in herinneringen van ver voor haar geboorte. Als de Navajo Todacheene verschijnt, beginnen levens door elkaar te lopen. Neemt de tijd een loopje met haar of haalt het verleden haar in?

Opgerold lag ze in de houten trog te stoven. Wij kwamen net terug van ons veldje. De leren riemen sneden me onder het gewicht van de oogst in de schouders. Ik boog me voorover om me van mijn zware last te ontdoen. De maïskorrels vielen over mijn hoofd heen de trog in en maakten de slapende slang wakker. Ik hoorde de bulderende lach van mijn vader….

In haar debuutroman Zon in het haar beschrijft Inge Nicole Bak (1968) het ‘dubbelleven’ van Linn op zoek naar zichzelf; twee verhalen die dichter en dichter bij elkaar komen. Uiteindelijk neemt Linn het lot in eigen hand, neemt op een verrassende wijze wraak op Kit en komt thuis.

‘Maar ik snap nog niet wat er met je gebeurt als je dood bent. Waar gaan al die andere stukjes van jou naartoe, pap?’ ‘Nergens. De wormen ruimen mijn restjes op,’ zei hij en hij keek naar een overvliegende blauwe reiger.

De pers over Zon in het haar:
‘ZON IN HET HAAR’, ROMANDEBUUT VAN INGE BAK

STILSTAND IS STERVEN

In het romandebuut ‘Zon in het Haar’ van Inge Bak (1968) vlucht een jonge vrouw in een fantasiewereld om het hoofd te bieden aan de ondraaglijke alledaagse werkelijkheid.

Hoofdpersoon Linn is een onafhankelijke jonge vrouw die zich niettemin gemakkelijk bindt. Ze is een dromer die zichzelf opsluit in een cocon van fantasieën: “Ik wil dat de wolken een geheim blijven, ook al weet ik dat ze uit waterdamp bestaan.” Ze ontmoet ene Kit, bij wie ze tamelijk snel intrekt. Ze laat zich door deze heerszuchtige man, deze ‘knurft’, kleineren en koeioneren. “Linn trekt voortdurend de verkeerde mannen aan”, stelt haar schoonzuster dan ook fijntjes vast. Pas na enige tijd slaat ze van zich af, probeert hem subtiel af te troeven, wat hem razend maakt.
Onderwijl idealiseert ze de wereld van de Navajo-indianen, geïnspireerd op de verhalen die haar vader haar vroeger heeft verteld. Pas als ze met haar vriend breekt, het heft in eigen hand durft te nemen en in Amerika terechtkomt bij de Navajo-indianen, komt ze tot rust en verzoent zich met het leven. Ze voelt zich eindelijk ‘thuis’, alsof ze het spoor van een vroeger leven terugvindt. Dat laatste klinkt nogal zweverig, en soms is het dat ook, maar doorgaans weet Inge Bak die klippen behendig te imzeilen.
‘Zon in het Haar’, genoemd naar de indiaanse ‘naam’ van de hoofdpersoon, is een boek dat zich langzaam laat veroveren. Het doet in dat opzicht denken aan de romans van Willem Brakman. Bij hem heb je vaak het idee dat je verzeild bent geraakt in een labyrint en niet weet of je nu gebeurtenissen, herinneringen of de hersenschimmen van de hoofdpersoon leest. In het debuut van Inge Bak gaan surrealisme en realisme ook moeiteloos samen. Ook hier is soms nauwelijks verschil tussen wat de hoofdpersoon werkelijk beleeft en de spoken in haar hoofd.

STOF
In het begin werkt dat storend; dat geldt vooral voor de cursief gedrukte verhalen over de gedroomde Navajo-indianen. Gaandeweg krijgt de schrijfster echter meer vat op haar stof. Het verhaal wordt dwingender, ze gaat ook beter schrijven. Dat demonstreert ze met treffende observaties en pregnante zinnen die veel zeggen over de drijfveren van de hoofdpersoon: “Ik hield van het kind in mij en wilde daar geen afstand van doen.” Of als ze zich weer door haar ex-minnaar dreigt te laten inpalmen: “Onze lippen raken elkaar vluchtig, alsof ze het nog niet helemaal vertrouwen.”
Uiteindelijk gaat ‘Zon in het Haar’ vooral over de vrije wil, over keuzes maken. En over het volgen van je hart, al blijf je – of je wilt of niet – afhankelijk van anderen; je moet weer verder ondanks alle ellende en rottigheid die je op je pad vindt. Want ‘stilstand is sterven’. “Je allerdiepste gevoelens kun je niet omzetten in taal”, zegt Linn ergens. Naar die woorden is Inge Bak wél op zoek gegaan. Het resultaat is een boek dat intrigeert.
– Nico de Boer in Noordhollands Dagblad, 22 april 2004

Mooie Woorden

Opvallende debuutroman over reïncarnatie.
De jonge vrouw Linn voelt zich een buitenbeentje – en buitenstaander – in de maatschappij. Ze leidt een teruggetrokken leven zonder moderne gemakken. Bij het uitlaten van haar hond ontmoet ze Kit, industrieel vormgever, wel aangepast, met wie ze in een dwangmatige, seksuele relatie belandt. Geprikkeld door zijn overheersende gedrag zoekt Linn meer dan ooit haar ware identiteit, en focust op ‘een vorig leven’ waarin ze deel uitmaakte van de Navajo-indianenstam. Ze maakt zich met geweld los van Kit, waarbij de grens tussen fantasie en werkelijkheid vaag blijft. Een dramatische debuutroman van Inge Bak (1968) die in elk geval tot denken aanzet, met name over reïncarnatie. – Biblion

Zon in het haar: Verrassende debuutroman van Inge Bak

In ‘Zon in het haar’ volgen we drie jaar van het leven van de dertigjarige Linn Overzee; omdat dat gebeurt in 32 hoofdstukken en een epiloog komen aan het eind van het boek vorm en inhoud niet toevallig samen in het getal 33: de leeftijd van de aardse voleinding, het getal dus dat bij uitstek de afronding, de geslotenheid vertegenwoordigt. Het is één voorbeeld uit vele hoe in dit boek alles met alles samenhangt.
Linn is een kwetsbare persoonlijkheid, met een grote mate van authenticiteit. Tijdens het uitlaten van haar hond komt ze in contact met een zekere Kit. De relatie die ontstaat blijkt in geen enkel opzicht gelijkwaardig en vooral in seksueel opzicht wordt zij geïntimideerd. Naarmate zij haar eigen leven meer en meer verliest, gaan passages in het boek die verhalen over ingrijpende gebeurtenissen die honderd jaar geleden bij een Navajovolk plaatsvonden, een steeds belangrijkere rol spelen en wordt het duidelijk dat de personages uit beide verhaallijnen op een mysterieuze wijze verbonden zijn, dat de gebeurtenissen elkaar zonder de beperkingen van plaats en tijd spiegelen. Als de verhouding met Kit, die haar alles afneemt en geestelijk en lichamelijk kapot maakt, haar noodlottige ontknoping dreigt te krijgen, nemen de verhalen over het Diné-volk steeds meer de vorm aan van hallucinaties en wordt de lezer als het ware voor de keuze gesteld Linn te zien als iemand die psychotisch is, in ieder geval een schijnwereld opbouwt, of als iemand voor wie regressieve ervaringen uit een vorig leven werkelijkheid worden. Het is knap hoe het boek beide mogelijkheden openhoudt en de lezer zelf laat kiezen hoe hij het dramatische slot en Linns uiteindelijke ‘bevrijding’ moet zien.
Inge Bak heeft het zichzelf met deze roman over een ‘dubbelleven’ niet gemakkelijk gemaakt, maar ze slaagt erin om ook de meer rationeel ingestelde lezer mee te trekken in een beslist vlot en onderhoudend geschreven verhaal. Aanvankelijk lijkt ze in haar drang alles in parallellen en spiegelingen ‘kloppend’ te maken sterk te overdrijven, maar daarmee zet ze de lezer ook bewust op het verkeerde been. Of het goede, want het is een intrigerend boek. – geciteerd uit ‘Verrassende debuutroman van Inge Bak’ door Joop Leibbrand in Meander, 6 juni 2004

www.ingebak.nl

«Interessant thema en een verrassend einde.»

“De alternatieve Linn heeft er moeite mee zich staande te houden in het dagelijkse leven. Ze gaat een relatie aan met de gewelddadige Kit. Door dit verhaal heen lopen haar herinneringen aan een vroeger leven waarin zij een Indiaanse was. Zon in het haar heeft een interessant thema en een verrassend einde.” – geciteerd uit: Vrouw & Kultuur Debuutprijs 2006 in Nieuwsbrief Vrouw & Kultuur, jrg 17-br 1, januari 2005

Annel de Noré – Het kind met de grijze ogen

Annel de Noré Het kind met de grijze ogen
Suriname. Verhalen
Paperback, 220 blz., € 15,00
ISBN 90-6265-563-7
Eerste druk 2004

Het kind met de grijze ogen bevat twee korte en zes lange verhalen. Annel de Noré smelt de taal samen met welhaast redeloze gebeurtenissen geladen met passie, wreedheid en magie in een Latijns-Amerikaanse sfeer. Alle personages kampen met intermenselijke relaties door wederzijds onbegrip en wantrouwen. Ze worden uiteengerukt door het verlangen naar aandacht, liefde en door de grillen van het lot.

Met een intense drang haar personages transparant te maken verhaalt zij over het alledaagse dat omslaat in een drama (Made in heaven, De deur, De fluit) of gaandweg een fictieve werkelijkheid wordt (Stella Ursina, De vloek).

De verhalen spelen zich af in een auto op het platteland, in een jong gezin, in een koloniaal verleden (Het kind met de grijze ogen) of in een spookachtige jungle waarin dingen gebeuren die doen denken aan historische feiten (De zwarte wolk).
Het kind met de grijze ogen is het tweede boek van Annel de Noré Haar debuutroman De Bruine Zeemeermin (2000), in de literaire kritiek het beste Caribisch debuut sinds Bea Vianen en Astrid Roemer genoemd, bleek het beginpunt van een nieuwe generatie schrijfsters, die betrokken is bij het wel en wee van de Surinamer en het Suriname van nu.

Het titelverhaal is een allegorie over het kolonialisme: hoe uit de verkrachting van een indiaanse door de blanke kolonisatoren nieuw, hoopvol leven komt, al schreeuwt het volk om wraak. Liefde en wreedheid die tegen elkaar aanschuren: daar draait het in bijna alle acht verhalen om. In het eerste verhaal neemt een shagrijnige vrouw een zwangere liftster mee, die de minnares van haar eigen man blijkt te zijn; de liftster bekoopt het met de dood. In het tweede neemt een jongen in een pleeggezin wraak voor de mishandeling van zijn moeder. ‘De fluit’ is geschreven vanuit een kinderperspectief, waardoor de pedofiele neigingen van ‘Oom Ed’ schrijnend uitkomen. Alle verhalen gaan – net als de succesvolle debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van deze Surinaamse auteur – over dromen, gefrustreerde verwachtingen. Het schrijnt soms hoe de auteur doordringend pijnlijke relaties weet neer te zetten. Dit boek weet zich door de stilistische kwaliteiten moeiteloos te nestelen tussen de beste verhalenbundels die het Caribisch gebied ooit voortbracht. – Biblion, Michiel van Kempen

Literatuur op zijn best.

Veelal geldt, na een opvallend debuut, een tweede publicatie als een soort van lakmoesproef. Een proef die Annel de Noré voor mijn gevoel, op wat kleinigheden na, glansrijk weet te doorstaan. De verhalenbundel Het kind met de grijze ogen laat in literair opzicht een grote verscheidenheid zien: realistisch, anekdotisch aandoend, verhalen die elementen van een parabel of mythe hebben, en tenslotte een verhaal met magisch-realistische kenmerken. Met deze staalkaart van haar kunnen laat Annel de Noré zien wie ze is: een schrijfster die de moeite van het lezen meer dan waard is.
‘Made in heaven’ laat een vrouw zien, die een buitensporige bewondering voor haar man heeft. Een zwangere, Braziliaanse, aan wie ze een lift geeft naar het ziekenhuis, blijkt uitgerekend van haar (en ik heb het over de hoofdpersoon van het verhaal) man in verwachting te zijn. De hoofdpersoon raakt totaal gedesillusioneerd en ‘gedesoriënteerd’ met alle gevolgen van dien.
In ‘Stella Ursina’, waarin Stella Ursina een metafoor is van het onafhankelijk geworden Suriname, laat Annel de Noré op indringende wijze de literatuur de lezer in Nederland en Suriname een spiegel voorhouden. Middels de literatuur geeft zij aan vertrouwen te hebben in de nieuwe generatie, en daarmee impliciet ook in het land.
In ‘De zwarte wolk’ trekt een groep van onderofficieren de jungle in om het land te zuiveren en het bestuur over te nemen. Met de eenheid en de zuivere bedoelingen van de groep is het echter gauw gedaan. Wantrouwen, machtswellust en hebzucht gaan de boventoon voeren. De revolutie eet zijn eigen kinderen op. Het verhaal heeft wat weg van een sleutelverhaal waarin we bestaande personen kunnen herkennen. De ik-figuur tracht tenslotte te ontkomen, maar hij geraakt op pijnlijke wijze tot een eenheid met de bomen in het oerwoud. ‘Vingers breken af. Krakend scheuren mijn lendenen uiteen. Mijn binnenste staat in brand. Ik schreeuw het uit. Schreeuw, Schreeuw, Schreeuw.’ Het einde van het verhaal vertoont aldus trekjes van het magisch-realisme, hetgeen sporadisch voorkomt in de Surinaamse literatuur.
Samenvattend, indrukwekkende verhalen, die de lezer aan het denken zetten over intermenselijke relaties, over historische en actuele politieke en maatschappelijke zaken. Literatuur op zijn best. – geciteerd uit ‘Een schitterende, maar enigszins schrijnende staalkaart!’
– Joost Minnaard in Leydraden, juni 2004

“De schrijfster verrast nu opnieuw met haar korte verhalen. Ze hebben alle als kenmerk dat ze geladen zijn met menselijke dramatiek waarbij de personages worstelen met de grillen van het (nood)lot. De Noré toont in haar schrijven ook een grote betrokkenheid met het hedendaagse Suriname.
In meerdere verhalen slaat een alledaags gebeuren op een gegeven moment om in een tragedie. ‘De deur’ is daar een mooi voorbeeld van. Het einde doet denken aan een Roald Dahl-achtig verhaal. In het ongezegde schuilt het drama. Meer nog dan in ‘De deur’ wordt in het verhaal ‘De fluit’ een kinderperspectief gehanteerd. Het is het mooiste verhaal dat ik ooit heb gelezen over een seksueel getinte relatie tussen een volwassene en een kind.
Het gewone kan bij De Noré op een sluipende manier iets magisch krijgen, zoals ze in ‘De vloek op een haast hallucinerende manier laat zien. Ook in het andere lange verhaal, ‘Stella Ursina’, speelt de auteur met een fictieve werkelijkheid. De Noré laat vooral in dit verhaal zien dat ze een vorser is op psychologisch en emotioneel gebied.
Een ware uitsmijter is het slotverhaal ‘De zwarte wolk’. Dit toont op een belangwekkende manier dat de literatuur kan gaan waar de historici nooit zullen komen.
Annel de Noré heeft met deze collectie verhalen op een overtuigende manier een plek veroverd in de hedendaagse Surinaamse literatuur.”
– Chandra van Binnendijk in De Ware Tijd (29 mei 2004)

De slechtste mens heeft nog iets goeds
Caribische schrijvers denken niet zwart-wit

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf (‘Het kind met de grijze ogen’ en ‘De Engelenbron’) laten zien dat schrijvers dáár (Annel de Noré en Erich Zielinski) heel andere oriëntatiepunten hebben.
De Surinaamse Annel de Noré bewijst met de bundel ‘Het kind met de grijze ogen’ dat haar mooie debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van vier jaar geleden geen toevalstreffer was. Haar verhalen kennen één opvallende constante: geen van de personages is wat hij lijkt te zijn. Slachtoffers worden daders en keiharde zakenlui veranderen in romantische kunstenaars. Mensen kennen hun ware aard niet, suggereert De Noré want die begeeft zich tussen tegenpolen: “Er is zoveel goeds in de slechtste van ons en zoveel slechts in de beste van ons, dat geen van ons iets kan zeggen over één van ons.”
Een verklaring voor dit antipolisch gedrag is te vinden in het titelverhaal ‘Het kind met de grijze ogen’. Daarin wordt verteld over de Indiaanse, mythologische figuur Amanna, symbool voor het leven dat telkens in een andere vorm doorgaat. Toen de Europeanen Zuid-Amerika veroverden, kreeg Amanna een kind van een conquistador en dat heeft ze bij hen achtergelaten. “Dit weeskind met onzuiver dubbel bloed werd alleen gelaten bij en tussen zijn bloedeigen vijanden. Maar hij was de eerste van een nieuw volk. Hij zat vol leven.” Zo maakt De Noré duidelijk dat die mysterieuze spanning tussen tegengestelde polen Surinamers een vitale levenskracht verleent. Die mengvorm van mythe en alledaagse realiteit tekent ook het verhaal ‘De zwarte wolk’. Het speelt zich af tijdens de militaire dictatuur van Bouterse en begint bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict, waarbij de sergeanten de macht grijpen. Al gauw krijgt het verhaal een mythologische dimensie. Dat de armoede niet verdwijnt, zou door de bosgeesten komen, die als zwarte wolken de hoofden van hebzuchtige types binnensdringen. Pas tijdens een expeditie die bedoeld is om deze geesten uit te schakelen beseft Boss, de expeditieleider, dat het kwaad uit de expeditieleden zelf voortkomt.
[…]
Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.
– Jos de Roo in Trouw

Erich Zielinski – De engelenbron

Erich Zielinski
De Engelenbron
Curaçao, Nederland
Paperback, Ingenaaid, 254 blz., 15,75
ISBN 90-6265-561-0

In het oude stadsdeel Otrobanda op Curaçao meent Monchín zijn evenwicht te hebben gevonden. De Harley Davidson waarop hij als politieman reed is met keilbouten verankerd in een betonplaat op een oude waterput. Op die motorfiets vlucht Monchín uit de werkelijkheid en houdt hij existentiële monologen met zijn alter ego ‘Broeder Abt…’

Zielinski schildert met een gevarieerd pallet van emoties in De Engelenbron een wonderlijk en veelkleurig Caribisch decor waarin de mens te zien is, getekend door zijn noden en de verleidingen van het leven. De humor is nooit ver te zoeken, evenmin als de kritische ondertoon waar het penseel vluchtig overheen strijkt.

Handelen in drugs is een kunst, zoals balletdansen in een mijnenveld kunst is. Je moet goed opletten waar je je voeten neerzet en toch geen enkele noot missen van de muziek.

De personages in het boek ontkomen niet aan de dans. Petchie, Monchín en Hendrik van Alsum raken verstrikt in een mislukte drugsaffaire waarin twee vrouwen uiteindelijk de touwtjes in handen hebben: Aura die opgroeide in een sloppenwijk in Santo Domingo waar het instinct tot zelfbehoud sterker is dan alle deugden bij elkaar, en Rona. Zij was een Hindoestaanse, en dat alleen al omringde een deel van het huis met mystiek alsof daarin knielende mensen wierook offerden. Zij had een non kunnen zijn; een kloosterlinge die alleen nog haar God diende.
In dat huis ligt de invalide Hendrik en luistert naar Piaf: Et on danse, on danse, on danse

Erich Zielinski, zoon van een Duitse vader en een Curaçaose moeder, werd in 1942 geboren op Bonaire, maar groeide op in het oude stadsdeel Otrobanda op Curaçao. Na zijn opleiding in Nederland keerde Zielinski terug naar de Nederlandse Antillen waar hij werkzaam was als onderwijzer. Hij werd in die tijd oprichter en redacteur van het tijdschrift Vitó dat in de woelige jaren zestig als `kritisch tijdschrift tegen het establishment op de Nederlandse Antillen ageerde. Op Curaçao voltooide hij zijn rechtenstudie en vestigde hij zich als advocaat. Begin jaren zeventig was hij korte tijd hoofdredacteur van het voormalige dagblad Beurs- en Nieuwsberichten, waarna hij toch weer koos voor de advocatuur. De Engelenbron is zijn eerste roman.

De pers over De engelenbron
«Monchín, bijna gepensioneerd politieagent op Curaçao, houdt er een merkwaardige gewoonte op na: met regelmaat kruipt hij op zijn Harley Davidson die met keilbouten is verankerd boven een put, en terwijl hij de motor laat brullen, praat hij tot zijn betere ik, ‘Broeder Abt’. Hij woont in het grote huis De Engelenbron, waar ook de Dominicaanse prostituée Aura met haar dochter woont, en de verlamde zakenman Hendrik met wiens vrouw Monchín de liefde bedrijft. Er ontspint zich een intrige rond de drugsdealer Petchie die tot een dramatisch hoogtepunt komt wanneer Aura’s dochter overlijdt aan het slikken van drugsbolletjes. Deze eerste roman van Zielinski (Bonaire, 1942) is een schot in de roos. Aan de actuele drugsproblematiek van Curaçao geeft hij trefzeker een rijk decor als van een grote Latijns-Amerikaanse roman. Hij bouwt de spanning voortreffelijk op, schrijft soepel, geestig en met veel menselijk medeleven. Het lijdt geen twijfel: dit is het belangrijkste Antilliaanse romandebuut sinds Frank Martinus Arion.» – Michiel van Kempen voor Biblion

«Er is voor de lezer veel te beleven in De Engelenbron. Zo speelt een aantal intrigerende motieven op mysterieuze wijze door en met elkaar, wat het lezen ervan tot een spel maakt en wat zijn uitdrukking in het lichtvoetige taalgebruik vindt. Ik kan u verzekeren dat met het debuut van Erich Zielinski het eiland Curaçao een schrijver rijker is geworden, omdat De Engelenbron inhoudelijk interessant is en bovendien een originele vorm heeft met een knappe structuur en persoonlijke stijl». – Wim Rutgers in Amigoe

«Deze eerste roman van Zielinski (Bonaire, 1942) is een schot in de roos. Aan de actuele drugsproblematiek van Curaçao geeft hij trefzeker een rijk decor als van een grote Latijns-Amerikaanse roman. Hij bouwt de spanning voortreffelijk op, schrijft soepel, geestig en met veel menselijk medeleven. Het lijdt geen twijfel: dit is het belangrijkste Antilliaanse romandebuut sinds Frank Martinus Arion.» – Michiel van Kempen voor Biblion

«Een roman doordesemd van drugs, niet van de verslaving eraan maar van hun maatschappelijke invloed, is tamelijk uniek – en over Curaçao al helemaal. Wat de Nederlandse lezer ogenblikkelijk treft is het karakter van smeltkroes dat Otrobanda in de onnadrukkelijke weergave van Zielinski heeft. De lezer ziet het bonte en verwarrende leven in de hellende steegjes van Otrobanda met hun pastelkleurige huisjes voor zich, decor voor moord en overspel met humor. In De Engelenbron ontkracht Zielinski het cliché dat van drugs alleen een paar superdealers profiteren: de oneervol ontslagen politieman kan er zijn schamele zolderwoning van opknappen, de oudere Dominicaanse prostituee verwerft een pand al verliest ze haar dochter aan de bolletjesslikkerij. De plot is een thriller waardig, een oningewijde moet goed opletten om de deals in drugs en onroerend goed te volgen.» – John Jansen van Galen in Het Parool

«Boeiend beeld van de Antilliaanse ‘escape’-mentaliteit.

«De eerste keer dat de argeloze Nederlander het boek ‘De Engelenbron’ van de Antilliaanse schrijver Erich Zielinski leest, raakt hij wellicht geschokt. Prostitutie, buitenechtelijke kinderen als een geaccepterd verschijnsel, drugshandel, moord; het komt er allemaal in voor. Een boek om van je af te schuiven, zeker vanwege het lugubere slot, waarin een lijk met man en macht van een zolder naar beneden wordt gesjord om buiten in een put gedumpt te worden. Wanneer de lezer echter een tweede keer naar het werk grijpt, raakt hij onder de indruk van de gevoelig uitgebeelde personages, die tezamen een indringend tijdsbeeld geven van het leven op het zonnige rijksdeel Curaçao.» Uit: Haagsche Courant, 13 juli 2004

«De Engelenbron is zéér de moeite waard
Ik krijg regelmatig per mail ontzettend wervende aanbiedingen van boeken van de relatief kleine uitgeverij In de Knipscheer en nu heb ik al een paar keer zo’n aangeprezen boek gelezen en telkens blijkt dat de moeite waard.
Zo las ik een heel bijzondere roman van een Antilliaanse schrijver, van Erich Zielinski, geboren op Bonaire, maar opgegroeid in de volkswijk Otrobanda in Willemstad op Curaçao. Eerst was hij onderwijzer, later advocaat. Hij heeft altijd geschreven, vooral poëzie en dan in het Papiaments. Nu is er zijn eerste roman De Engelenbron, op zijn 61ste, een laat debuut dus. Hij schreef het in het Nederlands en het zou best eens de laatste Antilliaanse schrijver kunnen zijn die dat doet, want de nieuwe generatie op de Antillen beheerst het Nederlands steeds minder. Curaçao is meer en meer een smeltkroes van nationaliteiten: natuurlijk veel Surinamers, wat Nederlanders, maar ook veel Venezolanen, Colombianen en mensen uit de Dominicaanse Republiek enz. en dat zie je mooi weerspiegeld in de roman, die zich ook in Otrobanda afspeelt. Drugs spelen een grote rol, het speelt zich tenslotte af op Curaçao, en het is echt fascinerend om te zien hoe enorm de maatschappelijke invloed ervan op de eilandbewoners is. Ze zijn er niet aan verslaafd en toch heeft iedereen er op een bepaalde manier wel mee te maken, want uiteindelijk sijpelt dat grote drugsgeld door naar de onderste regionen, niet alleen naar die arme bolletjesslikkers, maar ook bijvoorbeeld naar die oude politieman die door zijn kop in het zand te steken een kleine tegemoetkoming ontvangt. In ieder geval realiseer je je dat dat drugsgeld ondertussen een economische en sociale factor van belang is geworden. Erich Zielinski bevolkt zijn roman met kleurrijke types en bouwt zijn plot zorgvuldig en spannend op. Het boek is een beetje een thriller en in het juryrapport van de Gouden Strop dit jaar werd zijn debuut ook met name genoemd en geprezen en zelfs aanbevolen, maar de jury vond het om duistere redenen nú niet voldoen aan hun thrillermaatstaven. Hoe dan ook, De Engelenbron is zéér de moeite waard.» Uit: Adeline van Lier tipt boeken, KRO-radio Dolce Vita 25 juni 2004

«De slechtste mens heeft nog iets goeds
Caribische schrijvers denken niet zwart-wit

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf (‘Het kind met de grijze ogen’ en ‘De Engelenbron’) laten zien dat schrijvers dáár (Annel de Noré en Erich Zielinski) heel andere oriëntatiepunten hebben.
[…]
Realistischer is ‘De Engelenbron’, het debuut van de 62-jarige Curaçaose advocaat Erich Zielinski. Met duidelijk plezier beschrijft hij het bruisende leven in de Curaçaose volksbuurt Otrobanda. Centrale figuur is Monchín, een voormalig motoragent, die ontslagen is omdat hij naakt uit een bordeel de straat opliep. Dat was op zichzelf niet zo erg, maar de kranten gingen erover schrijven, zodat het een politiek gevoelige zaak werd. De macho Monchín heeft groteske trekken die hem onvergetelijk maken. Zo heeft hij zijn motor verankerd op een cementen sokkel, elke maand start hij hem om denkbeeldige ritten op de stilstaande motor te maken. Zielinski’s levendige debuut is ook een eerbetoon aan een volk dat zelf de handen uit de mouwen steekt om rond te komen, ook al gaat dat op een manier die de officiële wereld niet accepteert – bijvoorbeeld via de handel in drugs.
Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.» – Jos de Roo in Trouw

Frank Starik – De Grote Vakantie

Frank Starik
De Grote Vakantie

Nederland. Poëzie
Gebonden, 80 blz., € 19,90
ISBN 90-6265-562-9
Eerste druk 2004

Starik is, door net dat tikje humor en ironie, een meester in het uitlichten van het leven van alledag. In het eerste hoofdstuk neemt hij de lezer mee naar camping Bakkum, van oudsher het zomers toevluchtsoord voor Amsterdamse bleekneusjes. In het tweede hoofdstuk verblijft u op de volkstuin die de dichter onderhoudt of probeert te onderhouden. Hoofdstuk drie beschrijft fenomenen als het boerderijkamperen en de zomerfestivals, want wij moeten voortdurend vermaakt worden teneinde ons beter te kunnen vervelen.

Hoofdstuk vier keert terug naar huis, terug naar de afwas. Alles is weer gewoon, zo gewoon mogelijk dan. Politici worden doodgeschoten, kleine kunstwerken aangekocht en muziekscholen bezocht, banden worden geplakt, vrienden vallen hun fiets, voordeelkostuums worden aangeschaft. Vrienden van vroeger dienen zich aan of serveren zich af. Via hoofdstuk vijf, Prins (naar aanleiding van het overlijden van prins Claus), belandt de lezer in het zesde hoofdstuk (over de grootste aller vakanties, de dood): een groet aan wie de dichter in zijn eigen omgeving en daarbuiten ontvielen. Starik is initiatiefnemer van de Poule des Doods, een groep dichters die Eenzame Uitvaarten in Amsterdam begeleidt. Enkle van de in dit hoofdstuk gepubliceerde gedichten werden voor deze dikwijls anonieme doden geschreven. In Coda, tenslotte, wijst de dichter vooruit naar de nieuwe weg die hij inmiddels is ingeslagen.

Als dichter stond Starik, alleen of met zijn muzikanten van (voorheen) Willem Kloos Groep en De Vakantiemannen (Cor Vos & Von der Möhlen), op vrijwel alle grote en ontelbare kleine podia, van Lowlands tot Landjuweel, van Zaal 100 tot Uitmarkt en Crossing Border. Aan De Grote Vakantie is een CD toegevoegd waarop Starik eigen teksten zingt met Ton von der Möhlen (piano, accordeon, gitaar) en Cor Vos (gitaar, piano).

F. Starik schreef een grote dichtbundel over De Grote Vakantie, het gat in de tijd. Maar volgens mij vooral over de vergankelijkheid. Op de voor Starik kenmerkende onderkoelde maar o zo emotionerende toon. Toegankelijk maar nooit gemakkelijk, simpel maar diepzinnig, contemplatief maar nooit somber.

Gestalte

Vanmorgen schrijft mijn meisje /dat ze mijn gestalte op een foto tegenkwam / alsof ze mij zo, na een lange afwezigheid /opnieuw ontmoette en de maat nam, / in het besef dat deze gestalte naast haar /mij is, ik ben, en dat ze die gestalte / liefheeft, zo ben jij, denkt ze dan. / Zo is hij. Dat is hem.

Toon uw klant de voorkant (Starik in pak op een Puch) de binnenkant (zwaaiend op Puch) de slotpagina (Starik krijgt bekeuring) en achterkant (landschap zonder Starik). Starik toont ons de wereld. De klant verlaat met een prachtboek uw winkel. (De bekeuring bedroeg overigens 23 euro.) – Hanz Mirck (Van Someren & Ten Bosch)

Nóg meer Mooie Woorden:

“Er zijn nog altijd mensen die schijnen te denken dat het een handicap is om meer dan één talent te hebben: gaat het één dan niet ten koste van het ander? Dat aangeboren wantrouwen tegen veelkunners, dat is dus onzin. Iemand kan best dichter, beeldend kunstenaar, zanger en fotograaf tegelijk zijn. Kijk maar naar F.Starik. Zijn nieuwste bundel De Grote Vakantie is net uit.
Iemand zei ooit eens tegen mij: je kunt zien of iemand dichter is als hij een wolk voor de zon kan laten schuiven. Voor F. Starik gaat die stelling op. Het titelgedicht uit de bundel is, zo niet volmaakt, dan toch het werk van een vakman.
Het gedicht staat ook op de bijbehorende cd, waarop Starik, begeleid door muzikanten gedichten zingt. Dat kan hij ook. Recht vooruit, met grote intensiteit, over een soms hypnotische begeleiding.
Ook bij zijn vorige bundel, Simpele Ziel, zat een cd. In die bundel stond onder andere een aantal schitterende stadsgedichten. In die gedichten deed Starik voor Amsterdam wat Randy Newman voor sommige Amerikaanse steden heeft gedaan (Baltimore, Birmingham, L.A.): ze met liefde het graf in prijzen.”
– Adriaan Jaeggi in Het Parool, 12 maart 2004

Ik hou van zijn werk.

Dichter, schrijver, fotograaf, beeldend kunstenaar, theatermaker en nóg meer. Hij is hier in deze rubriek al vaker gepasseerd, ik hou van zijn werk, zijn zorgvuldigheid, de liefde waarmee hij al die dingen doet en naar mijn idee zijn oprechtheid. Of het nou kunststofhonden op het Olympiaplein in Amsterdam zijn, zijn eigen museum, een door hem georganiseerde tentoonstelling van jonge kunstenaars rond het thema De Grote Vakantie of nu zijn net uitgekomen dichtbundel met dezelfde titel, inclusief een CD waarop hij , met zijn broer achter de piano een aantal van die gedichten toonzette.

De bundel zelf is al goed, gewoon, hoe ie eruitziet: Op de omslag alleen een foto van voor tot achter – geen tekst, behalve het ronde stickertje met de tekst met CD dat geplakt is op het wiel van een brommertje waarop Starik gekleed in bruin kostuum en met een zwarte helm op het hoofd langsrijdt. Als je de bundel openslaat zwaait hij je toe vanaf diezelfde brommer en bij de laatste pagina, als je de CD wil pakken, zie je hoe Starik bekeurd wordt door een motoragent – mooi toch?

En de gedichten vind ik ook erg mooi – toegankelijk. Veel van zijn gedichten uit zijn bundel ken ik al van zijn weblog. Daarop doet hij verslag van een bijzondere functie die hij vervult. Samen met een poule van andere dichters maken ze om beurten gedichten voor naam- of familie- en vriendloze overledenen. Hij beschrijft de gang op het kerkhof, de gegevens die hij heeft van de overledene, hoe schamel die ook vaak zijn en het voorgedragen gedicht, van hemzelf, of van dichters als Neeltje Maria Min, Simon Vinkenoog, Rogi Wieg, Eva Gerlach, Menno Wigman. Zijn verslagen en de gedichten ontroeren mij keer op keer. U kan dat weblog ook bezoeken, via www.starik.nl, maar wees discreet vraagt Starik, aan eenieder, hang het niet aan de grote klok, al helemaal niet de media vertellen, hou het voor uzelf… Ik besef dat dit absurd klinkt, hier door mij, op de radio, maar u begrijpt vast wel wat ik bedoel. – Adeline van Lier in KRO’s DolceVita, 3 maart 2004

Ondertussen huil en zeur ik mee, want deze poëzie overtuigt compleet

Struikel! Het ondiepe graf
(over ‘De grote vakantie’ van F. Starik)

DE GROTE VAKANTIE

Zo op het oog hier alles
welvaart en gemoedsrust.
Waar de Noordzee loom
haar brede zandstrand kust.

Vaders, moeders, kinderen
ze lachen, ze spelen, ze scheppen kastelen
in de tamme vloedlijn. Zou er ooit
volmaakter vrede zijn?

Eén van hen zal volgend jaar
niet langer bij ze zijn. Ze onderscheidt zich
al van verre: het dunne kroezend haar.

De zon gaat onder, onbewogen
staan ze in het koude licht.
Niemand maakt bezwaar.

F. Starik

Het lijkt een waarschuwing, de eerste twee regels uit het openingsgedicht van de bundel ‘De grote vakantie’ van F. Starik, alsof er onder de oppervlakte iets broeien zou. Feitelijk gebeurt er niets buitengewoons, totdat de dood om het hoekje komt kijken, waartegen dan weer niemand bezwaar maakt. Er is iets aan de hand en eigenlijk ook weer niet. Er worden in deze bundel flauwe grappen gemaakt tussen vrienden bij een kampvuur, de tuin als maakbare natuur wordt bewierookt en het gezin, waarover de man heel wat minder heeft te zeggen, wordt lichtelijk verafschuwd. Daartegenover staan de onontkoombare vertedering van een kind op blokfluitles en het indrukwekkende einde van een aantal levens of een liefde.

Met name door het veel voorkomende rijm verslapte mijn aandacht soms. In het gedicht ‘Zij was het’ staat bijvoorbeeld: “Iets dieps over het verglijden van de tijd./Maar hij is de draad al jaren kwijt.” Misschien zit ik ernaast en moest het van Starik af en toe zo plat mogelijk, om het oppervlakkige van het leven weer te geven, maar ik wil toch graag een onsje taal en illusie meer.

Ondertussen huil en zeur ik mee, want deze poëzie overtuigt compleet met haar flauwe grappen. In al haar geveinsde oppervlakkigheid heeft ze bovendien vaak wat weg van een heerlijk ondiep en stinkend graf:

EEN VAN MIJN PALEIZEN

Ik lig in mijn hangmat en wieg
aan rijke lange touwen
tussen boom en huis.

De boom: een stakerige den,
waarvan je hooguit lange rechte planken
zagen kan, heel geschikt om het huis
achter mij te bouwen, maar dat staat er al.

F. Starik

We zijn geknecht om te scheppen en te zagen. De dood is geen vriend. Een beetje verzet tegen deze vijand kan geen kwaad, liefst met een lach, of door achter de rug van lange Hein een malse tong uit de mond te steken. Er is hoop! Het leven zit vol mogelijkheden. Uit die stakerige den valt best een rank kistje te zagen. Dus ga heen en verpak of word boer:

DE BOER IS MIJN VRIEND

Ik werkte vroeger in een stal.
Als hooivork. Stro gemend met mest,
en ik mocht alles opscheppen.
Ik deed mijn best.

De boer was mijn vriend.
‘Wat wil je later worden,’
vroeg men, maar ik was dat al.
Ik zag mijn bestemming in de stal.
Op een dag sprak de boer tot mij:
‘Jij bent mijn knecht.’

Dat was mijn trots.
Hij heeft het gezegd.
Ik heb het verdiend.
De boer is mijn vriend.

F. Starik

-Tsead Bruinja in ‘Iets met boeken’, NPS Kunststof, 25 juni 2004

Meander 244 van 4 juli – Joris Lenstra

‘En er is een tijd van gaan

Wie kent er niet het vakantiegevoel? Met z’n allen enkele weken weg naar Frankrijk of naar de camping. De grote vakantie, de grootste vakantie weg van school. In 2003 organiseerde de dichter en beeldend kunstenaar F. Starik in de Amsterdamse galerie Arti & Amicitae met veertig kunstenaars een groepsexpositie, met als thema diezelfde Grote Vakantie. In 2004 verscheen bij uitgeverij In de Knipscheer een bundel gedichten met dezelfde naam, dit keer van de hand van Starik alleen.
Op de vraag welke van de twee projecten uiteindelijk belangrijker voor hem zou zijn, zou hij waarschijnlijk antwoorden dat ze beide van belang zijn. Starik ziet zichzelf niet als alleen maar een dichter, een zanger of een beeldend kunstenaar. Hier gaat het echter alleen om de bundel. De schrijfstijl van Starik laat zich het best omschrijven als een prettige Parlando. Onderwijl hij op gemakkelijk begrijpbare toon over bloemen, slakken en fietsen dicht, ontrolt hij voor onze ogen een alledaags landschap:

De sapstroom

Ik heb een bloem gerepareerd
die door een naaktslak half was opgegeten.
Een fiere zonnebloem waar langs de steel
dicht onder de knop het beest zich een weg
naar binnen had gevreten.

[…]

De gedichten ontlenen hun spanning aan de manier waarop hij observeert en de formulering die hij gebruikt om de observaties te beschrijven. Ik zie dit zelf als de drie-eenheid van de kunstacademie: observeren, interpreteren, formuleren. Op deze manier is hij als een beeldende kunstenaar op een afstandelijke manier bezig met zijn materiaal, de talige werkelijkheid. Het is Starik echter niet alleen te doen om de lezer met zijn observaties te verrassen. Vooral het onvermijdelijke aftakelingsproces fascineert hem:

Schuw (1)

Ik heb vannacht aan u gedacht.
Natuurlijk dacht ik eerst aan hoe u lag
maandenlang bewegingloos in ‘t lege huis
ontzield, eigenlijk al verdwenen.

U nam de tijd. Eerst verschenen eitjes,
dan maden, dan vliegen, dan muizen, dan ratten.
De kleine dieren die uw stilstand vieren.
Zij bezatten zich aan uw vlees.

(…)

Hij beschrijft hier nog steeds, maar nu is het verval met het landschap vervlochten. In ‘Schuwer (2)’ schrijft hij over de uitvaart van een zekere heer Schuwer: ‘Maar ik was erbij. Ik ging met u mee.’ In deze regels bekent de dichter zich aan de lezer. Starik ziet om zich heen een landschap van schoonheid en verval, maar dat is eigenlijk niet waar het hem om te doen is. Hij is bovenal op zoek naar de kleine, menselijke ontroering in het leven, ten einde die vast te leggen in de poëzie. Dit uit hij op melancholische toon vaak verwoord met een vleugje ironie:

Pakkenman

Omdat er een nieuwe metrolijn
wordt aangelegd, moest pakkenman
de winkel sluiten. Hij zag er zeer moe uit.

Nogmaals afscheid genomen. Hij schreef
mijn nummer op een klein papiertje,
dan geef ik jou een belletje, dat zei hij.

Buiten de winkel getreden
draaide ik me om en zwaaide met
het laatste voordeelkostuum.

[…]

We zijn allemaal gedwongen afscheid van elkaar te nemen, zo vertelt Starik ons. Niet voor niets zijn de delen ‘Hoofdstuk 5 Prins’ en ‘Hoofdstuk 6 Wenken Voor De Jongste Dag’ gevuld met requiems, kunstwerken opgedragen aan overledenen. Her en der heb ik ook al gelezen dat Starik met de titel van de bundel, De Grote Vakantie, eigenlijk de dood bedoelt. Maar dat is natuurlijk niet waar. Als hij op de dood had willen duiden, had hij wel ‘De Dood’ opgeschreven. De grote vakantie is bij uitstek de tijd van de ontsnapping van het kind aan het saaie bestaan van school en huiswerk. Ook is de grote vakantie de tijd waarin de eerste verliefdheden en relaties gebeuren, juist omdat het vakantiegevoel zo vrij maakt. Het is een tijd van opstaan en ontdekken. En het is een tijd die altijd te vroeg afloopt, omdat je altijd weer terug naar huis toe moet. Het is onmogelijk om te lang op vakantie te gaan, want dan zou het overgaan in migratie, en wordt het een nieuw bestaan met alle saaie valkuilen van dien. Het is juist dit opwindende gevoel van loszijn en jeugdige vrijheid, dat Starik met zijn titel oproept. Dit komt ook terug in het gedicht ‘Zij was het’, een droefgeestige ode vervuld van dronken jongensbravoure. Maar de dood blijft wel aanwezig. Zij wacht de vakantieganger thuis weer op. En de vakantie dankt zijn verlichte ervaring aan het bestaan van de saaie werkelijkheid en de dood.
Met De Grote Vakantie heeft Starik bovenal een pleidooi willen geven voor het leven en voor het bestaan. Starik ziet zichzelf als een Ramses Shaffy, een gepassioneerde zanger die het leven in zijn liederen bewondert en verheerlijkt. Starik is in deze bundel dan ook eigenlijk op zoek is naar die krachtige kern van het leven: de passie. Het komt meerdere malen in de bundel voor, onder andere in de gedaante van het element vuur. Ten overvloede beëindigt hij zijn bundel met het gedicht ‘Een man steekt zijn huis in brand’, waarin huis en haard opgeofferd worden aan een leven voor en door de passie:

Een man stak zijn huis in brand. Hij bleef
daarvoor thuis. Stelde zijn reis uit
en staarde in de vlammen.

Hij stond gebogen over het vuur, scheef
als de toren van Pisa, niet omdat zij scheef staat,
eer omdat zij ooit zal moeten vallen.

En jij moet dan zeggen wat een krachtig gebaar
dit van hem was. De vlammen en het vallen,
het uitstel van de reis. Het einde van zijn huis.

Het gedicht dat mij echter het meeste aansprak, staat qua thematiek apart in
deze bundel. De stijl en boodschap ervan zijn namelijk jaren tachtig
anti-establishment punk:

De man met de zeis

Ten eerste wil ik noemen veiligheid. Blauw die straat.
Zorg en onderwijs, stabiliteitspact. Repressie, rolstoelvervoer,
ziekte en onwetendheid, vol is vol en integratie
identificatieplicht gezinshereniging mijn sociale gehakt.

[…]

En ik ben verantwoordelijk. Verantwoordelijk voor dit klimaat.
Bitter van welvaart, ziek van weelde, geheel gevuld met schimmige beelden
van het glazige oog dat in de kamer staart. Buiten glanst de auto,
volgetankt
in eigen straat, in het licht van lantaarns. Ik wacht tot het alarm af gaat.

Tot slot vind ik ‘Hoofdstuk 5 Prins’ een kleine dissonant in deze bundel. Hierin zijn enkele gedichten verzameld over Prins Claus. Ik vind ze geen van alle bijzonder sterk en origineel in vergelijking tot ander werk in de bundel. Ook wordt in ‘Ik was de prins’ Claus omschreven als een ‘hoer die naar een dure klant verlangt.’. Dit lijkt mij een belediging zonder poëtische meerwaarde, puur en alleen bedoeld voor het schokeffect. Maar, Stariks De Grote Vakantie is een leuke, leesbare bundel geworden, met als toegift bijgevoegd een CD van 15 minuten waarop hij met De Vakantiemannen (Cor Vos en Ton von der Möhlen) enkele gedichten ten gehore brengt. Het is een mooie bonus bij een bundel die zonder ook al de moeite waard zou zijn. – Joris Lenstra

Want per slot is De grote vakantie een prachtwerkje dat het met gemak wint van haast alles dat er in de gemiddelde *)-boekhandel te vinden is. – Tim Donker in De Recensent, 06-04-2004

Hans Plomp – Lokomotive

90-6265-239-5HANS PLOMP
Lokomotive

Nederland / Roman
Paperback, 176 blz., € 13,50
ISBN 90-6265-239-5
Eerste uitgave 1986
Uitverkocht

‘In godsnaam, Dina, overleef me niet,’ smeekt in gedachten een ouder wordende zakenman aan het begin van de roman Lokomotive. De vrouw komt kort daarop aan haar einde, en met haar de banden die de man in het burgerlijk gareel houden.
Hiermee begint zijn reis terug in de tijd: naar het Berlijn van de jaren twintig, het milieu van dadaïsten en expressionisten. ‘Lokomotive’ was de bijnaam die de verteller, toen een jonge Nederlandse student, kreeg in de kring rond Raoul Hausmann, Claire en Yvan Goll, George Grosz en Richard Huelsenbeck. De ontmoetingen met deze mensen en zijn andere Berlijnse belevenissen hebben een onuitwisbare indruk op hem achtergelaten. Nu hij ongebonden is tracht hij de draad weer op te pakken: hij schrijft aan een boek, gaat naar Berlijn en onderneemt van alles om de mensen het genie van zijn toenmalige vrienden te laten inzien.

Hans Plomp is als verteller, dichter en essayist bekend om zijn treffend verbeelden van eigentijdse verschijnselen. Met Lokomotive presenteert hij zich als goed onderlegde gids naar het begin van deze eeuw.

Hans Plomp – Een schizofreen is nooit alleen

90-6265-142-9Hans Plomp
Een schizofreen is nooit alleen
Over de grenzen van het rationalisme

Essays, Nederland
Paperback, 101 blz.,
ISBN 90-6265-142-9
Eerste druk 1983
Uitverkocht

Hans Plomp wil “de enorme machten, krachten en mogelijkheden verkennen, die nu nog voor een deel verborgen zijn, maar misschien spoedig ter beschikking komen. Mijn werk probeert een pad te hakken door overal opschietende en woekerende crisisgezwellen op zoek naar een betere toekomst… Ik wil de lezers nooit vervelen met wanhoop en ellende, ziekte en uitzichtloosheid; ik wil hen opbeuren en moed influisteren.”

In deze eerste verzameling essays roept Hans Plomp de lezer op zich open te stellen voor de spirituele avonturen in het leven, en de producten van de menselijke fantasie evenzeer als onderdeel van de werkelijkheid te zien als de tastbare materie. De surrealistische kunstenaars en denkers plaatst hij naast andere profeten en zieners, die de barrière tussen bewustzijn en onderbewustzijn – gehandhaafd in het belang van een fictieve orde en een beperkt verstand – proberen af te breken.

Een schizofreen is nooit alleen betekent: wie zich openstelt voor de surrealistische impulsen kan meer inzicht en kennis opdoen dan wie zich niet buiten de scherp afgebakende paden van het rationalisme of het religieuze gezag waagt.