Hans Vaders in De Tweede Ronde

In het ‘winternummer’ van De Tweede Ronde (Tijdschrift voor literatuur, uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, januari 2005) is werk opgenomen van drie auteurs uit het fonds van In de Knipscheer. Klaas Jager, van wie in 2004 Klipgeiten verscheen, komt met twee nieuwe gedichten: Spiegel van de werkelijkheid? en Houden van het imperfecte. Van Hans Plomp is het verhaal Op koninklijk bezoek opgenomen, dat prachtig aansluit bij zijn verhalen uit In India. Hans Vaders (Curaçao), schrijver van de roman Tropische winters, debuteert als dichter eveneens met twee gedichten: De banneling en Hotel Maracaibo.

Hotel Maracaibo

Toen…ja toen in korte
weemoedige nacht,
verrot klokhuis vol genot,
tijd stilstond als de kapotte klok
in berucht hotel Maracaibo
en de immer heilige madelief Magda,
in besloten misdienst devoot
en langdurig werd bezeten;

In tempu di su ten,
tijd van weleer en toch weer geleend,
zijn sterren vluchtig en transparant,
wijde wijnzakken vol fijn gewreven
kristallen luchters.

Weer overvalt een wassende maan
de zwevende wereld, de kwetsbare
buik van een stad vol ingewijden.

Hotel Maracaibo is berooide haven,
het uitgelezen testament van karsokov
met zijn bruid, de volle bruine fles;

voor de barbier met geslepen mes
en tang om tand en tijd te slijten;
voor de bruut met zijn bijvrouw,
die hij bedreigt en zeer berouwt.

Elk drinkt rum en slaapt
met zijn favoriete meisje.
Maar waarom dan toch
die universele kilte,
gehuiver in flinterdunne dracht?

Een glimlachende geisha,
die niets heeft en alles wil bezitten,
grijpt warmbloedig naar onwillig bot.
In klamme kamers, waar
kakkerlak matroos regeert
op vele potsierlijke poten,
wordt oude zonde opgerakeld
tot traag vuur uit een vochtige tak,
een nat spoor uit zee.

Herinnering vervluchtigt slechts,
een bij voorbaat verloren, vuile oorlog,
tot luie lucht in de dolende ziel,
wanneer zij door vervlogen tijd
wordt ontmaskerd en ontleed.

Dwingende herinnering knaagt
alom aan het nabije verleden;
de hongerige rijstrat knaagt gestaag
aan het verboden kruid.

Verdrongen historie wordt
onverwacht opgeklopt tot heden.
Wie niet leeft, bestaat niet meer.
Wie zijn verleden vergeet,
keert nooit weer,
nooit weer naar het eiland,
niet naar de havenstad,
niet naar het hotel aan de kaai.

De banneling

Soms dacht ik, dat ik
de jonge jezus was.

Maar christus, wat is
mij nu nog gebleven
na het ontluisterd paradijs,
eens het mijne, enig bewijs en
middel van bestaan?

Ogenschijnlijk wijzigt niets zich,
in een hemel bezaaid met
vers gestrooid sterrengruis
en nog steeds en voor niemendal
danst de zondebok met de zwarte
clerus in vers gekerstende velden.

Wanneer de oude banneling rust
in naaldpulp zo kil en koud,
paren bange bosdieren schielijk,
balkend en licht ontstemd,

En kan hij, de wezenlijke,
de echte verlosser in exil,
slechts in staccato stamelen,
de gezwollen liefdeslippen praalziek
getuit van smart en koortsig paars:

María, ik had je lief, zo lief was je;
omarmden toch je roomblanke dijen
mijn naaktheid, mijn schuldig lichaam niet
onder het mij zo dierbaar bloedend hout?