Klaas Jager – Klipgeiten

Klaas Jager
Klipgeiten. Gedichten

Nederland, Poëzie
Ingenaaid, 96 blz., € 14,50
ISBN 90 6265 564 5
Eerste druk 2004

Klaas Jager (Friesland, 1961) debuteerde in 2001 met Windwakken in de tijd, een dichtbundel waarin liefde voor de natuur en filosofie en fascinatie voor het mysterie tijd op subtiele en schitterende wijze in de taal tot uiting komen.

Klipgeiten, de tweede bundel van Klaas Jager, laat meer facetten van deze dichter zien. In persoonlijke herinneringen, dagboekfragmenten en existentiële beschouwingen verdicht hij het leven zoals hij dat ervaart. De alles verslindende tijd, een onnavolgbare eekhoorn in zijn takkenbos van hartslagen, is een voortdurende bron om uit te putten. Een verdwenen open plek van een voormalige kapvlakte, het wachtkamergevoel zich tussen twee werelden te bevinden, het eenkennige verlangen, ‘een luikje dat naar een kant toe opengaat’: het zijn allemaal ijkpunten van een scherpe waarnemer die niets onopgemerkt aan zich voorbij laat gaan.
Klaas Jager laveert met woorden door de wereld van kleine en grote gebeurtenissen. Hij probeert antwoord, een rustplek, te vinden voor het overschot aan vragen, soms lyrisch, soms ingehouden en bijna analytisch, maar steeds in authentieke metaforen en met oog voor het detail. Hij is het rusteloze beest dat dezelfde stenen om blijft keren tot er woorden verschijnen, zoals kleine kuddes klipgeiten tegen de witsteile wand.

Iemand moet zijn in plaats van worden, schrijft de dichter in een van zijn gedichten. Als Klaas Jager iets is, dan is het wel dichter.

Het gevecht met de tijd, vooral met aftakeling en ouderdom in het vooruitzicht, is voor Jager (1961) bijna dagwerk geworden. Uiterlijk is alles “naar wens”. Hij probeert de “dagdingen” maar over zich heen te laten komen. Maar onafwendbaar is daar het uurwerk dat geen sprookjes meer vertelt, het kortstondige van de liefde en alle andere verworvenheden. De dichter probeert dan de tijd te vertragen (het liefst zou hij “roestend op een zijspoor” willen staan) of tenminste even overtuigend als Engelse toneelspelers te “doen alsof”. De blije blik en onverwoestbare hoop van de EO-op-tv is evenmin aan hem besteed. Hij heeft alleen zijn eigen woorden, “als kleine klipgeiten tegen de witsteile wand”, om nog wat leven te veroveren. De dichter verbeeldt kortom de mens in gevecht met tijd en afbraak. Soms verliest hij zich daarbij in filosofische analyses, waar dan weer prachtmetaforen tegenoverstaan. Voor poëzieliefhebbers. – Els van Geene, Biblion

‘Windwakken in de tijd’, het debuut van Klaas Jager uit 2001, stond vooral in het teken van de natuur. In ‘Klipgeiten’ de nieuwe gedichtenbundel, laat de dichter zich van meer kanten zien. Zo komen intermenselijke relaties veelvuldig aan bod en durft Jager zijn persoonlijke gevoelens op dit gebied prijs te geven. Veel van dit nieuwe werk valt op door een grote mate van toegankelijkheid. En daarbij maakt hij gebruik van uitstekende klankritmes.
Bijzonder is de gedichtencyclus die hij over het park De Overtuin in Oranjewoud schreef. Een mooi voorbeeld van wat Jager met De Overtuin als inspiratiebron aan de muze ontworstelde is het volgende gedicht:

We zaten op het vale bankje
naast de kruidentuin, in de
walm van tijm en lavendel.

Je vroeg of ik weten wilde
hoe het met ons aflopen zou,
van a tot z, ofschoon je niet

echt in de mond durfde te
nemen wat in de schoot
van de nabije toekomst lag,

het zinloos vond om verder
dan een dag vooruit te kijken.

Dus sprak ik niet uit wat
ook jij voorzag, dus haalde

ik jou innig aan en zei dat
het nooit voorbij zou gaan.

– Heerenveense Courant, 14 juli 2004

In de fascinerende diversiteit van zijn nieuwe bundel overheerst een lichte melancholie, de stemming van iemand die de hete adem van de tijd in zijn nek voelt, zonder zwaarmoedig te raken. Het is duidelijk geen jongeling die spreekt in ‘Takkenbos van hartslagen’ (fragment): – Y. van der Molen in de Woudklank, 22 juli 2004

Want het is huiveringwekkend hoe
vliegensvlug het allemaal, als een

onnavolgbare eekhoorn in zijn takkenbos
van hartslagen, naar de allerlaatste springt.

Toch verliest Klaas Jager het heden geen moment uit het oog. In ‘Hars’,
ontstaan op een terras in Gorredijk waar hij graag zit (fragment):

Het water tegenover het terras
bij de Vergulde Turf ligt al in de
schaduw van de brug en de brug al
in die van de hoge winkelpanden.

De herfst is ophanden, ligt gereed
voor de kust om op te stomen, maar
vandaag kleeft de zomer nog als
hars aan de jonge vrouwen vast.

Hoewel natuurelementen een belangrijke inspiratiebron voor hem zijn, wil Jager beslist niet als ‘natuurdichter’ door het leven, het gaat hem nu vooral om mensen. Als hij enkele liefdesgedichten plaatst in een decor van een oud park (de Overtuin) is daar meteen weer het element tijd: hij houdt van oude parken vanwege hun geordende natuur die gaandeweg is overwoekerd. Toch is er geen sprake van echte wanorde: net als verzen die het pad effenen door een chaos van woorden. En zo geeft het schrijven van poëzie, het oproepen van een onzichtbare maar duidelijk waarneembare wereld, structuur aan het leven. Die samenhang is terug te vinden in zijn werk, dat opvalt door zuiverheid. Nergens dendert vals pathos over de pagina’s.

Het gaat over vertraging, verstilling, het gaat over kleine ogenblikken, zo klein dat je een microscoop nodig hebt om ze te zien. Maar in het bos dat Klipgeiten is kun je ze met het blote oog zien en wees Klaas Jager daar eeuwig dankbaar voor. – Tim Donker in De Recensent, 06-09-2004

‘Klipgeiten’ is de tweede gedichtenbundel van Klaas Jager. Goed aansprekende poëzie met oog voor details en dat vanuit een persoonlijke benadering, waardoor de afstand wel eens kleiner is dan je als lezer zou willen. – Het Nederlandse Boek, november 2004