Chenjerai Hove (Zimbabwe, 1956) op 12 juli 2015 overleden

Chenjerai HoveFoto Els Knipscheer

Uit het Nawoord van Jan Kees van de Werk in de roman ‘Schaduwen’:
‘Leven en dood behoren niet alleen tot het verleden. Zij horen beide ook thuis in het heden en de toekomst. De beeldhouwers hakken, net als de schrijvers, ook het hedendaagse leven uit in hun materiaal: de schreeuwende dreiging van de townships, de werkeloosheid, de onzekerheid, de frustratie van de ouderen als ze ontdekken dat het door hen gekoesterde verleden alleen nog in hun verbeelding bestaat, de woede van de vrouwen in een door mannen beheerste maatschappij. Kunst werpt deze bestaande visie omver en plaatst ons in een ander perspectief. Ook een kunstwerk dat alleen een vacuüm creëert, biedt een andere visie. Als ik naar een beeld kijk, spreekt het, in zijn en mijn taal tot mijn ziel. We communiceren, we delen een visie, wij overwinnen de stilte van de steen. De menselijk ziel vermengt zich met die van de steen. We verrijken elkaar met nieuwe ideeën, nieuwe waarheden over de menselijke verbeelding. Wij willen allebei aan vrijheid en individualiteit. En dat is de kern van het menselijk bestaan.’

Chenjerai Hove schreef columns voor De Volkskrant in 1990/1/2 , in 1993 verzameld in Berichten uit Harare. In de epiloog (‘Schrijvend over mijn land’) bij deze bundel schrijft hij onder meer:
‘Het schrijven van de columns heeft mij de ogen geopend voor vele dingen, voor mijn eigen leven. Ik begon meer over tegenstellingen na te denken, over het typische van dit land, over deze steden, de kleine monsters, geleend van een andere eeuw, die hier zijn neergeplant zonder oog voor het land, de heuvels en rivieren. De huizen, de wolkenkrabbers, de gapende wegen, soms doen ze pijn aan je ogen, soms beschouw je ze als een heilzame ontsnapping aan de grillen van de natuur op het platteland, waar de vrouwen kilometers moeten lopen om een druppel water te halen voor hun huilende kinderen, terwijl de gieren wachten, vol vertrouwen, op hun dele van het vlees van het land.
Met andere woorden, het schrijven van de stukjes stelde mij in de gelegenheid om meer dan ik gewend was met mijzelf te spreken.’

‘Zo heb ik geleerd steeds meer van de woorden te lezen die geschreven staan op onze emotionele landkaart, waarin zich maar al te duidelijk de ervaring van de jarenlange oorlog aftekent. De stukjes gingen over wat mij in het diepst van mijzelf bezig hield; ze verkwikten mijn geest, verplaatsten mijn blik van het verre naar het nabije, het onmiddellijke dat, zo ontdekte ik, ons meer te vertellen heeft dan de omvattende visies op het leven welke ons worden aangereikt door tal van sociale filosofieën; visies die ons van onze innerlijke helderheid beroven zonder dat wij het merken.’

‘nu ik de sirenes van de macht hoor, kan ik mij de attributen van de macht voor de geest halen, zie ik het land en de stad naar elkaar staren, vewikkeld in een zinloze twist. Ik kan ze zien omdat ik al deze jaren over ze heb geschreven, omdat ik tot hen heb gesproken inde taal die zij me hebben gegeven. Droom en ervaring, leven.
Wat de lezer betreft, ik hoop dat mijn woorden ons hebben kunnen leiden tot een ontmoeting, een ontmoeting waarbij we elkaars geest binnendrongen, niet met speren en geweren, maar met woorden. Lezen is discussiëren, is de vitale drank van het leven brouwen, zodat de schrijver zich aan de greep van vele troebele visies, die hij voor aangenomen hield, kan ontworstelen.’

Lees hier het stuk van Wim Bossema op het Afrikablog van De Volkskrant
Lees hier het artikel van Toef Jager op NRC Boeken
Meer over Chenjerai Hove bij Uitgeverij In de Knipscheer