Over ‘Ik wordt’ van Harry Vaandrager op Meander Magazine, 19 september 2018:
(…) Het boek gaat over een poging de grenzen van de individualiteit en tijd te overschrijden met taal en fictie als middelen. Dat er geen auteur op het voorplat wordt vermeld, lijkt nu duidelijk: er is alleen een serie ‘ikken’ die elkaar opvolgen – wordende ‘ikken’. Een ik wordt, is niet stabiel. Hoe kan taal helpen dat te bereiken? Een belangrijk pleidooi blijkt alleen in poëzie te kunnen worden uitgesproken. En dan nog is het de vraag of dat toereikend is: ‘Leg mijzelf op rustig te zullen spreken. (…) Kon het maar in witregels. Kon ik maar pleisteren en verschuilen op een blanco pagina.’ (…) De ik, of liever een van de ikken, moet voor de rechter verschijnen (of voor de lezer, zo je wilt: ook die velt een oordeel). Hij wil per se schuldig verklaard worden. (De reden noem ik hier niet, dat zou een spoiler betekenen). Eén van de dingen die hij in zijn slotpleidooi noemt, zal nu niet meer verbazen: ‘Ben zelf door de mazen van de natuurwetten geglipt. / Wie de wet kent, wil ze overtreden, nietwaar?’ (…) ‘Misschien is het hoogst haalbare voor mij een personage te zijn in een roman. (…) Vaag ken ik een schrijver, ik zal hem bij gelegenheid eens consulteren.’ Een mooie gelaagdheid: hangt de ik aan de touwtjes van een andere verteller? Eentje die verdacht veel op Vaandrager lijkt, zonder geheel met hem samen te vallen? (…) Verhaaltechnisch is een rechtszaak een vondst. Een rechter is gehouden aan juridische, conventionele taal. Hij is een waarheidszoeker die zich wil baseren op feiten. De ik uiteraard niet: hij oreert over het stompzinnige ‘carnaval van afgesproken waarheden’. (…) Wat betreft ‘Ik wordt’: de ik is op zijn minst schuldig aan huisvredebreuk. Zijn zinnen blijven maar door mijn hoofd spoken.
Lees hier de recensie
Meer over ‘Ik wordt’
Meer over Harry Vaandrager bij Uitgeverij In de Knipscheer