«Absoluut de moeite waard om te lezen.» – Ko van Geemert

VoorplatVanzover-75Over ‘Van zo ver gekomen’ van Bernadette Heiligers in Ñapa (Amigoe), 4 december 2021:
De straatarme Ariana en haar dochtertje Dini komen van de Dominicaanse Republiek naar Curaçao. Ariane gaat (illegaal) aan de slag bij het echtpaar Lilian en Rutger Helbier (oom Rudy), waar ook nog hulp Ena werkzaam is. Zoon van het echtpaar is Simon, met wie Ariana gaat trouwen. Wanneer Ariana, Simon, vriendin Felicia en Dini de dag voor het huwelijk naar Lagun beach gaan, gebeurt er iets vreselijks: Ariana verdrinkt. Dini neemt de plaats van Ariana bij het echtpaar in. ‘Van zo ver gekomen’ is (na ‘Schutkleur’ uit 2015) de tweede roman van de in 1952 op Curaçao geboren Bernadette Heiligers. (…) De lezer van deze korte roman (132 pagina’s) komt al spoedig te weten dat Dini rechten heeft gestuurd en nu mediator is. (…) Er gebeurt van alles in dit boek, veel gaat over verrassende verhoudingen en familiegeheimen: iedereen is familie van elkaar, zo lijkt het. Dini’s conclusie luidt aan het eind van het verhaal: “Ik heb geleerd dat er geheimen zijn om de waarheid te verbergen en andere om illusies overeind te houden.” (…) Heiligers kan zonder twijfel schrijven en ‘Van zo ver gekomen’ bevat allerlei boeiende ingrediënten, die we ook uit haar eerdere werk kennen. We noemen: kolonialisme, racisme, culturele verschillen, huidskleur, familiebanden, relaties, geschiedenis, herkomst. (…)
Lees hier de recensie
Meer over ‘Van zo ver gekomen’
Meer over Bernadette Heiligers bij Uitgeverij In de Knipscheer

«Een filmische roadtrip. Heel erg mooi!» – Marjon Nooij

VoorplatWHAB-75Over ‘We hebben alles bij ons’ van Arjen van Meijgaard op Met de neus in de boeken, 9 augustus 2019:
Victor, een man van net dertig, woont samen met Marjolijn, maar beseft de laatste tijd dat het frisse van hun relatie van drie jaar wat sleets begint te raken. Ze lijkt zelf ook te beseffen dat het verval is ingetreden. (…) Buiten zijn onvrede over de relatie met zijn vriendin, heeft Victor het ook moeilijk in de relatie tot zijn vader. Zijn ouders zijn gescheiden toen hij tien jaar was en hij heeft nooit begrepen wat daar de reden van is geweest. (…) Dit alles leidt tot schurende situaties en een innerlijke strijd. In hoeverre verschilt Victor van zijn vader? Waarom mist hij belangstellende vragen? Hebben ze wel écht alles bij zich? Het resultaat is een filmische roadtrip, waarin de auteur laat zien dat een scheiding nooit alleen gevolgen heeft voor de echtelieden, maar zeker ook voor naasten. Zelfs wanneer ze allang volwassen zijn, de vragen blijven. (…) Het lijden van de ik-figuur is heel voelbaar. (…) Zijn proza is licht, helder en bondig, maar daarentegen absoluut niet verstoken van details. Een herkenbaar en levendig geschreven verhaal, dat me bij de laatste bladzijde niet meteen losliet vanwege het open einde waarop het nog heerlijk een poosje kauwen is. Heel erg mooi!
Lees hier de recensie
Meer over ‘We hebben alles bij ons’
Meer over Arjen van Meijgaard op deze site

Annel de Noré – Het kind met de grijze ogen

Annel de Noré Het kind met de grijze ogen
Suriname. Verhalen
Paperback, 220 blz., € 15,00
ISBN 90-6265-563-7
Eerste druk 2004

Het kind met de grijze ogen bevat twee korte en zes lange verhalen. Annel de Noré smelt de taal samen met welhaast redeloze gebeurtenissen geladen met passie, wreedheid en magie in een Latijns-Amerikaanse sfeer. Alle personages kampen met intermenselijke relaties door wederzijds onbegrip en wantrouwen. Ze worden uiteengerukt door het verlangen naar aandacht, liefde en door de grillen van het lot.

Met een intense drang haar personages transparant te maken verhaalt zij over het alledaagse dat omslaat in een drama (Made in heaven, De deur, De fluit) of gaandweg een fictieve werkelijkheid wordt (Stella Ursina, De vloek).

De verhalen spelen zich af in een auto op het platteland, in een jong gezin, in een koloniaal verleden (Het kind met de grijze ogen) of in een spookachtige jungle waarin dingen gebeuren die doen denken aan historische feiten (De zwarte wolk).
Het kind met de grijze ogen is het tweede boek van Annel de Noré Haar debuutroman De Bruine Zeemeermin (2000), in de literaire kritiek het beste Caribisch debuut sinds Bea Vianen en Astrid Roemer genoemd, bleek het beginpunt van een nieuwe generatie schrijfsters, die betrokken is bij het wel en wee van de Surinamer en het Suriname van nu.

Het titelverhaal is een allegorie over het kolonialisme: hoe uit de verkrachting van een indiaanse door de blanke kolonisatoren nieuw, hoopvol leven komt, al schreeuwt het volk om wraak. Liefde en wreedheid die tegen elkaar aanschuren: daar draait het in bijna alle acht verhalen om. In het eerste verhaal neemt een shagrijnige vrouw een zwangere liftster mee, die de minnares van haar eigen man blijkt te zijn; de liftster bekoopt het met de dood. In het tweede neemt een jongen in een pleeggezin wraak voor de mishandeling van zijn moeder. ‘De fluit’ is geschreven vanuit een kinderperspectief, waardoor de pedofiele neigingen van ‘Oom Ed’ schrijnend uitkomen. Alle verhalen gaan – net als de succesvolle debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van deze Surinaamse auteur – over dromen, gefrustreerde verwachtingen. Het schrijnt soms hoe de auteur doordringend pijnlijke relaties weet neer te zetten. Dit boek weet zich door de stilistische kwaliteiten moeiteloos te nestelen tussen de beste verhalenbundels die het Caribisch gebied ooit voortbracht. – Biblion, Michiel van Kempen

Literatuur op zijn best.

Veelal geldt, na een opvallend debuut, een tweede publicatie als een soort van lakmoesproef. Een proef die Annel de Noré voor mijn gevoel, op wat kleinigheden na, glansrijk weet te doorstaan. De verhalenbundel Het kind met de grijze ogen laat in literair opzicht een grote verscheidenheid zien: realistisch, anekdotisch aandoend, verhalen die elementen van een parabel of mythe hebben, en tenslotte een verhaal met magisch-realistische kenmerken. Met deze staalkaart van haar kunnen laat Annel de Noré zien wie ze is: een schrijfster die de moeite van het lezen meer dan waard is.
‘Made in heaven’ laat een vrouw zien, die een buitensporige bewondering voor haar man heeft. Een zwangere, Braziliaanse, aan wie ze een lift geeft naar het ziekenhuis, blijkt uitgerekend van haar (en ik heb het over de hoofdpersoon van het verhaal) man in verwachting te zijn. De hoofdpersoon raakt totaal gedesillusioneerd en ‘gedesoriënteerd’ met alle gevolgen van dien.
In ‘Stella Ursina’, waarin Stella Ursina een metafoor is van het onafhankelijk geworden Suriname, laat Annel de Noré op indringende wijze de literatuur de lezer in Nederland en Suriname een spiegel voorhouden. Middels de literatuur geeft zij aan vertrouwen te hebben in de nieuwe generatie, en daarmee impliciet ook in het land.
In ‘De zwarte wolk’ trekt een groep van onderofficieren de jungle in om het land te zuiveren en het bestuur over te nemen. Met de eenheid en de zuivere bedoelingen van de groep is het echter gauw gedaan. Wantrouwen, machtswellust en hebzucht gaan de boventoon voeren. De revolutie eet zijn eigen kinderen op. Het verhaal heeft wat weg van een sleutelverhaal waarin we bestaande personen kunnen herkennen. De ik-figuur tracht tenslotte te ontkomen, maar hij geraakt op pijnlijke wijze tot een eenheid met de bomen in het oerwoud. ‘Vingers breken af. Krakend scheuren mijn lendenen uiteen. Mijn binnenste staat in brand. Ik schreeuw het uit. Schreeuw, Schreeuw, Schreeuw.’ Het einde van het verhaal vertoont aldus trekjes van het magisch-realisme, hetgeen sporadisch voorkomt in de Surinaamse literatuur.
Samenvattend, indrukwekkende verhalen, die de lezer aan het denken zetten over intermenselijke relaties, over historische en actuele politieke en maatschappelijke zaken. Literatuur op zijn best. – geciteerd uit ‘Een schitterende, maar enigszins schrijnende staalkaart!’
– Joost Minnaard in Leydraden, juni 2004

“De schrijfster verrast nu opnieuw met haar korte verhalen. Ze hebben alle als kenmerk dat ze geladen zijn met menselijke dramatiek waarbij de personages worstelen met de grillen van het (nood)lot. De Noré toont in haar schrijven ook een grote betrokkenheid met het hedendaagse Suriname.
In meerdere verhalen slaat een alledaags gebeuren op een gegeven moment om in een tragedie. ‘De deur’ is daar een mooi voorbeeld van. Het einde doet denken aan een Roald Dahl-achtig verhaal. In het ongezegde schuilt het drama. Meer nog dan in ‘De deur’ wordt in het verhaal ‘De fluit’ een kinderperspectief gehanteerd. Het is het mooiste verhaal dat ik ooit heb gelezen over een seksueel getinte relatie tussen een volwassene en een kind.
Het gewone kan bij De Noré op een sluipende manier iets magisch krijgen, zoals ze in ‘De vloek op een haast hallucinerende manier laat zien. Ook in het andere lange verhaal, ‘Stella Ursina’, speelt de auteur met een fictieve werkelijkheid. De Noré laat vooral in dit verhaal zien dat ze een vorser is op psychologisch en emotioneel gebied.
Een ware uitsmijter is het slotverhaal ‘De zwarte wolk’. Dit toont op een belangwekkende manier dat de literatuur kan gaan waar de historici nooit zullen komen.
Annel de Noré heeft met deze collectie verhalen op een overtuigende manier een plek veroverd in de hedendaagse Surinaamse literatuur.”
– Chandra van Binnendijk in De Ware Tijd (29 mei 2004)

De slechtste mens heeft nog iets goeds
Caribische schrijvers denken niet zwart-wit

Hoe schrijvers in het Nederlandstalig Caribisch gebied tegen hun omgeving aankijken, weten we eigenlijk niet, omdat hun werk nauwelijks tot Nederland doordringt. Er is hier wel een uitgebreide migrantenliteratuur, maar daaruit komen we vooral te weten wat de migrant in Nederland ervaart. Twee nieuwe boeken uit het Caribisch gebied zelf (‘Het kind met de grijze ogen’ en ‘De Engelenbron’) laten zien dat schrijvers dáár (Annel de Noré en Erich Zielinski) heel andere oriëntatiepunten hebben.
De Surinaamse Annel de Noré bewijst met de bundel ‘Het kind met de grijze ogen’ dat haar mooie debuutroman ‘De bruine zeemeermin’ van vier jaar geleden geen toevalstreffer was. Haar verhalen kennen één opvallende constante: geen van de personages is wat hij lijkt te zijn. Slachtoffers worden daders en keiharde zakenlui veranderen in romantische kunstenaars. Mensen kennen hun ware aard niet, suggereert De Noré want die begeeft zich tussen tegenpolen: “Er is zoveel goeds in de slechtste van ons en zoveel slechts in de beste van ons, dat geen van ons iets kan zeggen over één van ons.”
Een verklaring voor dit antipolisch gedrag is te vinden in het titelverhaal ‘Het kind met de grijze ogen’. Daarin wordt verteld over de Indiaanse, mythologische figuur Amanna, symbool voor het leven dat telkens in een andere vorm doorgaat. Toen de Europeanen Zuid-Amerika veroverden, kreeg Amanna een kind van een conquistador en dat heeft ze bij hen achtergelaten. “Dit weeskind met onzuiver dubbel bloed werd alleen gelaten bij en tussen zijn bloedeigen vijanden. Maar hij was de eerste van een nieuw volk. Hij zat vol leven.” Zo maakt De Noré duidelijk dat die mysterieuze spanning tussen tegengestelde polen Surinamers een vitale levenskracht verleent. Die mengvorm van mythe en alledaagse realiteit tekent ook het verhaal ‘De zwarte wolk’. Het speelt zich af tijdens de militaire dictatuur van Bouterse en begint bij een uit de hand gelopen arbeidsconflict, waarbij de sergeanten de macht grijpen. Al gauw krijgt het verhaal een mythologische dimensie. Dat de armoede niet verdwijnt, zou door de bosgeesten komen, die als zwarte wolken de hoofden van hebzuchtige types binnensdringen. Pas tijdens een expeditie die bedoeld is om deze geesten uit te schakelen beseft Boss, de expeditieleider, dat het kwaad uit de expeditieleden zelf voortkomt.
[…]
Kennelijk leeft bij deze twee Caribische schrijvers het besef dat goed en kwaad met elkaar zijn verbonden. Ze omarmen hun werkelijkheid, al zien ze de fouten van hun landgenoten ook. Ze wijzen niet met een beschuldigende vinger naar Nederland: die werkelijkheid speelt in hun verhalen geen rol.
– Jos de Roo in Trouw

E. de Haan – Ik belde mijn muze. Gedichten

E. DE HAAN
Ik belde mijn muze. Gedichten

Nederland / Poëzie
Paperback, 64 blz., 12,50
ISBN 90 6265 559 5
Alleen nog rechtstreeks te bestellen bij de uitgever

Het pogen intense gevoelens, het ‘woordloze’, te vatten in woorden is de essentie van Ezra de Haans poëziedebuut Ik belde mijn muze. Het gewoel en het gevecht in de menselijke geest krijgen hier een beeldende dimensie.

Relaties laten soms littekens na, maar telkens is er een zalving, die mooie taal waaraan een mens zich kan optrekken, de herinnering dat het mooi was, en het verlangen dat gekoesterd kan blijven. De Haans poëzie is niet beschrijvend of verklarend, maar laat plaats voor interpretatie.

Tegelijk is het plezier van de dichter om het spelen met de taal van de gedichten af te lezen. Het spelen is echter geen doel op zich, het heeft een functie: de melodieën en alliteraties zorgen voor sfeer; prachtige woordassociaties roepen beelden op en zetten vraagtekens die nopen tot herlezen. In die zin is deze poëzie verleidend: een minnaar die met mondjesmaat verleidt, die niet alles in een keer prijsgeeft, die indrukken achterlaat ter overdenking en die doet verlangen naar meer.

Eerder verschenen van E. de Haan (1957) in 1996 de vertelling Vonk (‘Een uiterst boeiend geschreven debuutnovelle over de eind dertiger Vonk die in een wat vroege midlife crisis geraakt,’ Biblion) en in 1999 de korte roman Kermis in de hel over één dag uit het leven van een boekhandelaar: ‘Deze dinsdag stapelen de ergernissen zich op tot een catastrofale climax. Ezra de Haan weet de beklemmende sfeer goed te vatten. Met het dichtslaan van het boek heb je het idee dat het allemaal nog wat langer had mogen duren.’ – Boom Pers

De pers over Ik belde mijn muze
«De nieuwe ontwikkeling in de poëzie wordt gekenmerkt door een breedsprakige zegging; een beroep op de straattaal met al haar trendy
uitdrukkingen; een lichamelijk gebonden beeldspraak; en een haast vanzelfsprekende aandacht voor het snijpunt van enerzijds de volslanke dagelijkse realiteit en anderzijds het intieme, soms intiemste domein.
Grootste gemene deler is het plezier waarmee het materiaal taal onder handen wordt genomen. Over de ruggen van de stromingen van de laatste veertig jaar heen doet het werk van de dichters Ezra de Haan, Tjitske Jansen en Mustafa Stitou denken aan dat van de Vijftigers, de gematigde vleugel om precies te zijn, zonder evenwel daardoor duidelijk beïnvloed te zijn.

Ezra de Haan (1957), die pas in 1996 debuteerde, is een interessante exponent van bedoelde groep. Eén van zijn beginregels, Ik zal woorden voor je kneden, heeft programmatische kracht. In Ik belde mijn muze is zijn taal weliswaar kariger dan dat van de meeste anderen, maar door zijn tekstuele koprollen en hinkstapsprongen krijgen de gedichten een veel grotere interactie dan je op basis van het aantal woorden zou vermoeden. De Haan is op z’n best als hij de lezer van regel tot regel bijstuurt, en even zo vaak weet te verrassen: Geen hond zit als een mens / En toch zit ze zo: / Een als mens vermomde hond / Zoals de wolf in ons / Maar dan zonder schaapskleren. Beide betekenismogelijkheden in de slotregel hebben geldigheid. De hond komt als motief overigens op veel plaatsen terug in het boek, soms in komische combinaties: De luim van God komt mij voor / Als de muil van een dog: fel, vol lef / Dat wel. Melk alles uit, maar sta klem / Ik snak naar een kans, ratel over later / Maar leed valt mij ten deel. De in de Nederlandse poëzie weinig populaire palindromen kunnen hun geluk niet op met De Haan!» – Haagsche Courant, 2004

Meer over E. de Haan bij In de Knipscheer