Hans Vaders – Bij wijze van In Memoriam

HansVaders1(foto Jan-Reinier van der Vliet)

Het is nog geen twee maanden geleden dat het bericht kwam dat Hans Vaders was overleden. Als afscheid werd op 1 augustus in landhuis Bloemhof een In Memoriam georganiseerd. Ik stuurde als condoleance een brief die bij die gelegenheid werd voorgelezen door Jeroen Heuvel.

Beste aanwezigen,

U allen van harte gecondoleerd met het overlijden van uw mede-Curaçaoënaar Hans Vaders. U zult hem vooral kennen als krantenmaker pur sang: de journalist, de eindredacteur, de hoofredacteur, net zo’n gigant als zijn ‘voorganger’ Johan van de Walle een generatie eerder was. Beiden vertrokken als twintigers naar ‘de West’ en bleven er als journalist én als schrijver. Hans Vaders is de journalist die zowel verslag doet van een staatsgreep op Haïti als een rubriek over eten schrijft, want de krant komt elke dag en moet gevuld. Ik wist wie Hans Vaders was. Hij was voor de uitgeverij In de Knipscheer de man die in 1988 en 1989 van Boeli van Leeuwen een columnist maakte, een geniale zet die in 1990 zou resulteren in Boeli van Leeuwens meest succesvolle boek Geniale anarchie. Alleen al om die reden heeft Hans Vaders zich een blijvende plek veroverd in het literaire landschap van Curaçao en Nederland.
Toch was en is Hans Vaders voor mij vooral de schrijver. Het zal in 2000 zijn geweest toen ik hem ontmoette. Hij was in Nederland op familiebezoek, ik meen in Alkmaar. En dan is Haarlem dichtbij. Onder zijn arm een manuscript, Tropische winters. Ik viel als een blok voor die roman. Het boek voldeed bepaald niet aan de literaire spelregels en structuren die doorgaans gelden in het huis van vooral de Europese literatuur. Hans Vaders vraagt namelijk wel wat van zijn lezers, daagt hen uit. Hij laat de lezer alle hoeken van zijn kamer zien. Maar wát een rijk beeld wordt in amper 128 bladzijden geschetst van de hoofdpersoon Alex Lee, die Hans Vaders op het lijf geschreven moet zijn, de observerende oorlogsverslaggever in de turbulente Cariben van grofweg de jaren tachtig van de vorige eeuw, die zijn verhalen in de plaatselijke kroeg schrijft, het romantische archetype van wat ooit ‘de journalist’ was. Dat was een niet al te vrolijke tijdgeest. Die somberte resoneert in Tropische winters, maar is voor de lezer goed te verteren door de plezierige manier van schrijven. Tropische winters wordt in Nederland opvallend veel gerecenseerd. Hans Vaders is een nieuwe naam die met zijn thematiek en schrijfstijl in de traditie lijkt te staan van Curaçaose schrijvers als Boeli van Leeuwen en Tip Marugg. Erich Zielinski en Eric de Brabander moeten dan hun eerste boeken nog schrijven. Misschien maakte Hans Vaders wel de weg vrij voor hen.

In zijn tweede boek, het in de Caribische regio bekroonde Otrobanda, meer journalistiek dan fictie, is de hoofdpersoon Hans Vaders zelf die zijn veelkleurige stadsgenoten met liefde portretteert. Otrobanda wordt in Nederland nauwelijks besproken in de literaire media, want van oorsprong columns en dus – kennelijk – geen ‘echte’ literatuur. Niettemin roemt Michiel van Kempen Vaders’ verhalen in Otrobanda. Hij noemt ze ‘juweeltjes van beschrijvingskunst’ en schrijft: ‘Als stadsschrijver moet Tip Marugg zijn meerdere erkennen in Hans Vaders’. Otrobanda zal zijn weg naar de Nederlandse lezer uiteindelijk wel vinden als hét literaire handboek voor elke Curaçaoganger.
Hans Vaders was ook dichter. Hij debuteert als dichter in 2005 in het Nederlandse literaire tijdschrift De Tweede Ronde en het Curaçaose literair tijdschrift Kristòf. Zes jaar later, in 2011, komt zijn eerste dichtbundel uit, Kate Moss in Mahaai, een co-productie van Mon Art Productions en Uitgeverij In de Knipscheer, weergaloos geïllustreerd door Herman van Bergen. In deze bundel zingt ook een zekere zwaarmoedigheid. In ‘Terugkeer’, het slotgedicht, vertelt de ik waarschijnlijk ooit begraven te worden in ‘het mistig land van overzee/ dat niet en nooit meer het mijne zal zijn.’
[…]
Maar wie zal mijn begrafenis bekostigen?

En welke verloren zoon wrikt het zilver
voor de veerman op mijn kille tong en
ontsteekt het vagevuur van mijn brandstapel?

Het doet poëziecriticus Joop Leibbrand in MeanderMagazine verzuchten: ‘Lezers, help Vaders nu het nog kan, koop die bundel. Hij stort je midden in de andere wereld die Curaçao is en verloochent de Nederlandse wortels niet. Het levert een boeiende synthese op.’

Hans Vaders zou in september 2012 naar Amsterdam komen voor de presentatie van zijn novelle Terug tot Tovar. Een ernstige val een paar maanden daarvoor gooit roet in dit publicitaire eten, waardoor de novelle in Nederland tussen wal en schip raakt. En dat is zó jammer, want Terug tot Tovar is misschien wel Hans Vaders beste en meest ambitieuze boek en zal mettertijd uitgroeien tot een Antilliaanse klassieker. Hoe beknopt van omvang, hoe boordevol van inhoud: een net van verhalen waarin alles en iedereen, hoe uitgewaaierd ook over de wereld, een relatie heeft met Curaçao. Curaçao als het middelpunt van de wereld en de wereldgeschiedenis waarin oude en nieuwe continenten over elkaar heenschuiven, een Boeliaanse dimensie.
In datzelfde jaar, herstellend van die ernstige val, schrijft hij ook het verhaal De vodkadrinker, dat alleen op Curaçao als gelegenheidsuitgave bij Mon Art Productions verschiint en inmiddels ook gepubliceerd is in Nederland op de digitale evenknie van het literair tijdschrift Extaze. Het lijkt een voorbode te zijn, van wat nog in het vat zit. Dat is het niet geworden. Mogelijk is de val een klap geweest die hij nooit echt meer te boven is gekomen.
Hans Vaders heeft te lang van pen moet wisselen, te vaak die van de journalist moeten kiezen, immers het brood op de plank, en te weinig die van de schrijver kunnen hanteren. Begint Boeli van Leeuwen na zijn pensionering nog een rijk derde schrijversleven met Schilden van leem, Het teken van Jona en Geniale anarchie, dié mogelijkheid om vól voor zijn schrijverschap te gaan, is Hans Vaders niet gegund geworden. En dat is een gemis.
Rest in peace, Hans.
franc knipscheer

Meer over Hans Vaders bij Uitgeverij In de Knipscheer

Hans Vaders (66) op ‘zijn’ Curaçao overleden

TekeningHans Vadersportret door zijn vriend Herman van Bergen op omslag ‘Terug tot Tovar’ (2012)

Hans Vaders (Den Haag, 1949) is op woensdag 15 juli 2015 op 66-jarige leeftijd overleden op Curaçao, sinds vele decennia zijn vaderland. Vaders was neerlandicus en vooral bekend als journalist, schrijver en dichter, en in een langer verleden ook docent Nederlands op Curaçao.
Eind juni werd Hans Vaders opgenomen in het ziekenhuis en hij raakte in de nacht van 14 op 15 juli in een coma, waaruit hij niet meer ontwaakte.
Hans Vaders studeerde Nederlands aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Op Curaçao heeft hij de functies van verslaggever, columnist, hoofd- en eindredacteur bij verschillende kranten bekleed, waaronder Beurs-en Nieuwsberichten, Amigoe, Antilliaans Dagblad en Curaçaosche Courant. De afgelopen jaren was Vaders eindredacteur van de Ñapa, de weekendbijlage van ochtendkrant Amigoe, en columnist bij de Knipselkrant. Als hoofredacteur van de Curaçaosche Courant wist hij in 1988 en 1989 de door hem bewonderde auteur Boeli van Leeuwen te strikken voor het schrijven van een wekelijkse column, die in 1990 zouden worden gebundeld tot Boeli van Leeuwens meest succesvolle boek Geniale anarchie.
Rond de eeuwwisseling manifesteerde hij zich ook zelf als veelzijdig auteur en schreef hij verschillende boeken, waaronder Otrobanda. Berichten van de overkant, Terug tot Tovar, Tropische winters en samen met beeldend kunstenaar Herman van Bergen Kate Moss in Mahaai, alle vier verschenen bij Uitgeverij In de Knipscheer.
Michiel van Kempen roemde Vaders’ verhalenbundel Otrobanda als ‘juweeltjes van beschrijvingskunst’ en: ‘Als stadsschrijver moet Tip Marugg zijn meerdere erkennen in Hans Vaders’.

Lees hier het In Memoriam van Ana van Leeuwen in ‘Antilliaans Dagblad’ van 16 juli 2015
Meer over Hans Vaders bij Uitgeverij In de Knipscheer

Prijzen

Werd Hans Vaders (Curaçao) in april 2006 op de Antillen onderscheiden voor zijn in Antilliaans Dagblad gepubliceerde verhalenreeks “Otrobanda“, op 27 juni jl. is de reeks ook internationaal bekroond in Miami, Florida met de American Express Tourism Media Award, een prijs voor de schrijvende pers voor het gehele Caribisch gebied inclusief Zuid-Florida. Tevens werd hem hiervoor op 7 juli 2006 in Fort Amsterdam tijdens een officiële ontvangst door de Antilliaanse premier Emily de Jongh-Elhage een ‘Sertifikado di Ekselensia’uitgereikt. De Nederlandse lezer zal tot het najaar moeten wachten op Vaders Otrobanda en kunnen het tot dan stellen met zijn romandebuut Tropische winters.

Haïti

Staatsgrepen en machtswisselingen in Haïti. O.a. de Cubaanse schrijver Alejo Carpentier en de Curaçaose auteur Hans Vaders schreven erover. Carpentiers fascinerende roman Het koninkrijk van deze wereld gaat over de slavenopstand in het begin van de 19de eeuw. De bloedige rellen in het Haïti ten tijde van Baby Doc Duvalier worden tegelijk beklemmend en hilarisch beschreven in een ooggetuigenverslag van de hoofdpersoon in Tropische winters.

HOOFDSTUK 7

Dit is het Haïti van Marcella Maria. Dit is het vroegere Franse St. Dominque en tevens het armste land van de Caribische regio.
Vlucht 411 van de Antilliaanse Luchtvaart Maatschappij is deze regenachtige namiddag, in februari 1986, de laatste carrier, die wordt afgehandeld op dr. François Duvalier, de internationale luchthaven van hoofdstad Port-au-Prince.
Een mooie, stenen plaquette in de snikhete, smerige aankomsthal dringt zich op aan de aankomende reiziger: Mijn vader heeft de politieke revolutie geleid, ik zal voorgaan in de economische revolutie. Ondertekend: Jean Claude Duvalier, de 34-jarige president voor het leven en al zon vijftien jaar bijzonder actief om het beperkte staatsbudget van deze Parel van de Cariben te verteren in zonnige, mondaine resorts en peperdure ski-oorden, sinds hij in 1971 zijn vader, de beruchte voodoo-magiër en ex-plattelandsarts Papa Doc opvolgde.
Vanuit de rammelende taxi op weg van het vliegveld naar de stad, lijkt het leven zich ziet Alex enigszins genormaliseerd te hebben na een serie van hevige onlusten tegen playboypresident Baby Doc Duvalier. Zo vielen bij bloedige rellen in het stadje Gonazues op zo’n 150 kilometer afstand van Port-au-Prince in de maanden november tot januari ettelijke doden en gewonden, waaronder een groot aantal jeugdige scholieren.
De situatie in de noordelijk kustplaats Cap Haïtien, een historisch oord van onrust, is zoals gewoonlijk gespannen. De kleine airstrip is gesloten voor alle verkeer. Ruim 200 Amerikaanse toeristen van middelbare leeftijd zitten gelaten en wat angstig bij Le Cap vast in hun hotels en kunnen geen kant meer op.
In de avonduren loopt Alex de stad in richting haven. Het regent, zachtjes, maar met regelmaat. Er is door de junta nog geen officiële avondklok ingesteld voor Port-au-Prince en omstreken, maar iedereen wordt via de radiostations gesommeerd zich onder geen beding op straat te vertonen. Port-au-Prince biedt deze dinsdagavond een onheilspellende aanblik. Verlichting is schaars. De open riolen, waarin talloze dode ratten en grotesk opgezette hondenkadavers drijven, stinken pregnant en er is geen noemenswaardig verkeer in deze anders zo drukke metropool met haar 1 miljoen inwoners, waarvan er zon 450.000 daadwerkelijk staan geregistreerd. De handelaren hebben hun negotie gesloten met zware, stalen rolluiken.
Inderdaad waagt vrijwel niemand zich op straat, bevreesd voor de zwaarbewapende patrouilles van het reguliere leger en de spijkerharde zolen van de tontons macoutes, de ronduit wreed optredende privé-politie van alleenheerser Duvalier.
Alleen de Roxy Bar bij de zeehaven naast het pompeuze douanekantoor naar Frans model is geopend. Eens had deze bar een Duitse eigenaar met een glazen oog en een stompje arm met de karakteristieke haak van roestvrij staal.
Stalingrad in 1942 en die eerste verschrikkelijke wintermaanden van 1943. Maarschalk Von Paulus had het als enige wel mooi voor elkaar. Die favoriet van Hitler werd in een comfortabele Russische limousine afgevoerd. Stevig wodka drinken met kameraad Stalin. Gezellig eten. Daarna, kort na de inname van Berlijn, regelrecht richting Heimat. Dus geen bevroren voeten. Geen arm die langzaam afsterft, zwart wordt, zonder verdoving moet worden geamputeerd met een bot vleesmes. Mijn vroegere landgenoten hadden geen enkele notie van de goelag van de Grote IJsweg, het kanaal dat door ons dwangarbeiders, Duitsers, Italianen en Japanners, werd gegraven naar de Noordelijke IJszee. Ik beschouw mij als één van de weinige survivors van de commies. Haïti kan ik nog net aan. Fidel Castro niet meer. Ik heb in de barre herfst van 1948 van Moskou naar Berlijn moeten lopen. Barrevoets! Thuis, in Dresden, was er niets meer. Een grote puinhoop. Verder niets! Toen ben ik maar naar de Caribbean vertrokken.
Deze eigenaar van de Roxy Bar, die handelde in zeldzame nazi-relikwieën en Alex bij een vorig bezoek aan Haïti wel eens authentieke volkskunst onder de gangbare prijs van de gevestigde handel aanbood, is naar alle waarschijnlijkheid met een volle geldkist vertrokken richting Santo Domingo.
Slechts een Amstel-bierreclame, in een land waar geen Amstel te verkrijgen valt, een Hollandse molen tegen de verveloze façade en het sierlijke opschrift Gastwirtschaft duiden nog op zijn vroegere aanwezigheid.
De nieuwe patron sympathiseert overduidelijk met de macoutes. Het hele dranklokaal is dan ook tot hun tijdelijke speelkwartier gemaakt. Aan een lange besmeurde tafel, afgeladen met lege rumflessen en allerhande wapentuig, zitten een stuk of twintig miserables tussen opgedirkte Dominicaanse hoeren. De nering staat blauw van de rook van Gauloises.
Van achter uit de bedompte, klef-warme nering waar condenswater lang de muren sijpelt, komt, heen en weer zwaaiend op zijn wankele benen, een grote, gespierde macoute op mij af. In zijn rechtervuist balt hij een uzi-machinepistool. In de broekband steekt een revolver zonder veiligheidspal en een clip met reservepatronen.
De man is kennelijk stomdronken en nerveus tot in de toppen van zijn vingers.
Hij snauwt mij, terwijl hij zijn revolver met een klap op de tafel dreunt, in nauwelijks te verstaan, rauw Frans patois toe dat ik meteen moet opdonderen, anders kunnen we een leerzame les verwachten. Maar wanneer ik de beschonken geweldenaar een Prestige-bier aanbied, in licentie gebrouwen volgens het recept van Alfred Heineken, neemt hij stuurs, de kille ogen constant op mij gericht de treat aan en kan ik rustig op mijn plastic stoeltje blijven zitten.

Robert Heinz van het in Londen gevestigde Glosbraid Co.Ltd., zoals uit zijn glossy kaartje blijkt, is een vaste klant. Heinz zegt Belg te zijn en doet zaken met het vigerende regime.
Dat is éé©n van de moordenaars van Duvalier, weet hij op te merken over mijn eerste gesprekspartner.
Heinz is weinig mededeelzaam over zijn eigen professie. Hij doet, naar hij zegt, iets in specialistisch gereedschap. Een rasechte wapenhandelaar, gerelateerd aan de Belgische Fabrique National des Armes, zou een betere kwalificatie zijn.
We maken in ieder geval een afspraak voor de volgende dag om over zijn branche te praten, maar ik zal hem niet meer zien.
Intussen rijden de macoutes af en aan in hun jeeps van Amerikaanse makelij. Na een korte patrouille van een half uur komen ze weer terug om door te drinken. De sfeer is somber, enigszins macaber. Er hangt iets onvoorspelbaars in de lucht. Robert zit maar wat voor zich uit te staren. Mistroostig klaagt hij over de lage productiviteit van de Haïtiaanse arbeidskrachten. Hij heeft wel begrip voor de vraag om wat meer democratie, maar de mensen kunnen toch niets beginnen tegen het leger, is zijn berustende conclusie.
Terug in mijn hotel, na een eenzame tocht door de donkere stad, de groepjes zwijgende soldaten, die mij in diep wantrouwen nastaren, vriendelijk groetend, blijkt het diner van de kaart geschrapt en de bar uit voorzorg dichtgespijkerd.
Je hoort zo nu en dan geweerschoten, waarvan het droge, scherpe geluid door de muisstille nacht sinister ver reikt. President Jean Claude Duvalier zit op tweehonderd meter afstand in zijn witte, neoclassicistische paleis aan de Rue de la République. Pas later zal bekend worden, dat de ambassadeurs van de Verenigde Staten, Frankrijk, Jamaica en de chef-staf van het leger, generaal Henri Namphy, samen met zijn onafscheidelijke schaduw kolonel Raoul Cedras, hem daar, juist op dat moment, gezelschap houden, een glas superieure Franse cognac in de hand.
De bolle aap zit in zijn luxe hol en wacht af, schampert mijn gezette hoteleigenaar. In de levensgrote ijskast in de keuken van het Park Hotel ligt welgeteld één gehalveerde, beschimmelde komkommer en een fles met een staartje Beaujolais. De supermarkten zijn gesloten. Er komt geen voedsel meer uit de provincie. De eigenaar heeft nog een boterham met Smac voor me. Terwijl ik die eet wordt weer gevuurd vanuit de armenwijken Delmas en Bel Air, waar Duvalier de zondag daarvoor tijdens een rondrit met stenen werd bekogeld.
De grens met de Dominicaanse Republiek blijft ook de volgende dag dicht. De scholen zijn gesloten sinds de scholierenstaking van begin januari. Wanneer je mensen bij de centrale markt, Le marché en fer, in Rue Dessalines aanspreekt, zijn ze bang om zich te uiten. Iemand die Frans spreekt, maar zich overduidelijk gedraagt als een outsider, is op z’n minst verdacht, zoniet op termijn levensgevaarlijk. Veiligheidstroepen controleren de zijstraten en politie in burger mengt zich onder de schaarse, armoedig geklede marktvrouwen en de vervuilde, bedelende kinderen.
Af en toe knalt het en dan stuift de menigte, in een mooie waaiervorm, door paniek gedreven uit elkaar.
De president voor het leven, opgevoed door Duitse jezuïeten, zit in zijn paleis en sleutelt volgens zeggen aan zijn gloednieuwe, rode Harley Davidson.
In december had de motorfan met zijn vorige exemplaar nog een onverklaarbaar ongelukje, waarbij vier kippen en een jongetje op de kustweg naar Gonazues met een snelheid van 140 kilometer werden geplet. De kippen werden de eigenaar overigens vergoed.
Inmiddels staan voor het Witte Huis van Haïti op het perfect gemaaide grasveld twee stuks blinkend veldgeschut in het hete zonlicht. De radar, bij de zendmasten op het dak, draait op volle toeren in het rond.
Bij de meeste hotels is het rustig. Er zijn immers geen toeristen meer. Alleen wat Amerikaanse stringers, die niet naar de voor Ferdinand Marcos zo fataal verlopende verkiezingen op de Filipijnen zijn afgereisd.
Er wordt gefluisterd dat het getergde, hongerige volk zich opmaakt voor een nieuwe uitbarsting van geweld wanneer het Mardi Gras, het Haïtiaanse carnaval over enige dagen zal worden gevierd. Tenminste, wanneer de regering de festiviteiten niet verbiedt. De president heeft in een officiële verklaring te kennen gegeven dat hij het ongeduld van zijn volk begrijpt. Tevens constateert Duvalier, dat er op Haïti nog steeds te weinig wordt verdiend, dat er nu eindelijk iets moet worden gedaan aan de werkloosheid van 50 procent en dat de gezondheidszorg in het land, waar de gemiddelde man niet ouder wordt dan 48 jaar, moet worden gereorganiseerd.
De rijkdom in ons mooie, maar arme land is shockerend ongelijk verdeeld, aldus de absolute bewindsman. Duidelijk wordt deze woensdag evenwel, dat de dictator slechts kan regeren bij de gratie van Defensie-minister generaal Pierre Merceron en de gehate politiechefs van Port-au-Prince Grégoire Figaro en Michel François.
De grimmige politie- en legerkazernes, bevolkt door 4000 man elitetroepen, liggen langs de vier zijden van de hoekige presidentiële residentie. De hotels aan de Champs de Mars, waaronder het Park Hotel en Holiday Inn Le Plaza, zijn zodanig gebouwd, dat het schootsveld richting paleis vrijwel nihil is.
Bij de kathedraal van Port-au-Prince, waar een in ongenade gevallen, ietwat schuwe, politieke priester genaamd Jean Bertrand Aristide dag en nacht werkt ten behoeve van de Haïtiaanse armen, valt weinig te melden. De clerus heeft de bevolking officieel opgeroepen de kalmte te bewaren en het liefst thuis te blijven. Een bewogen Aristide vertelt mij, dat de met dumdumkogels doorboorde lichamen van de slachtoffers van de afgelopen nacht inmiddels zonder enige vorm van proces op de vuilnishopen aan de periferie van de stad zijn gesmeten. Hiertegen heeft de zachtmoedige geestelijke protest aangetekend, maar hij kreeg van zijn bisschop als kort commentaar, dat men dit nu eenmaal met misdadige elementen, protesterende avonturiers en onverbeterlijke plunderaars pleegt te doen. Waar dacht de priester zich eigenlijk mee te bemoeien?

Pater Aarts, een Nederlandse salesiaan van Don Bosco, die in de Rue Dessalines tegenover de Mazda-vestiging kantoor houdt, bevestigt ten dele het verhaal van de gebrilde, tengere priester, die eens de eerste democratische verkozen president van Haïti zal worden.
Aarts zegt dat gewoonlijk alleen bedelaars en straatarme landarbeiders als nutteloze waar op de vuilnisstortplaatsen worden gedumpt. Soms zorgt de kerk voor een eenvoudige begrafenis, aldus de bejaarde missionaris.
In de vroege avond, tegen een schitterende zonsondergang die diffuus breekt op de nabije scherpgetande bergen, loop ik in de krottenwijk Bel Air. Verlichting is hier een onbekend fenomeen. Er is niemand op straat te zien, behalve natuurlijk de constant patrouillerende militie. Het riekt in de zwarte blubberstegen naar een misselijk makende combinatie van houtskoolrook, rottende vis, menselijke uitwerpselen en zweet.
Onder de dreigende geweerlopen van de soldaten is Port-au-Prince, een stad die qua inwonertal te vergelijken valt met Dallas, Texas, inderdaad de veiligste stad ter wereld, zoals al jaren in kleurige toeristische folders over het land te lezen viel.
Op de staatstelevisie wordt het de Amerikaanse regering in Washington bijzonder kwalijk genomen, dat woordvoerder Larry Speakes van het Witte Huis ten onrechte het gerucht in de omloop zou hebben gebracht dat Duvalier het land met stille trom heeft verlaten.
Een echte Duvalier vlucht niet, wordt beklemtoond.
De Verenigde Staten doen een perfide poging om een machtsvacuum in Haïti te creëren.
Bij de centrale markt is vandaag met knuppels een spontane betoging van marktkooplieden uiteengeslagen door tontons macoutes. De hoofdstad lijdt gebrek. Er is nauwelijks nog enig voedsel te verkrijgen. Geen brood, geen maïsmeel, laat staan wat geitenvlees.
De algemene opinie luidt, dat Baby Doc belangrijke concessies heeft gedaan aan het oppermachtige leger om de situatie het hoofd te kunnen bieden. Kort na zonsondergang neemt het geweervuur weer toe. Het wordt in principe al bijna normaal, een vertrouwde gang van zaken, dat droge, dodelijke geluid. Op het dak van het Park Hotel tikt het af en toe bij de afzwaaiers.
Het leger rijdt met volle, geblindeerde vrachtwagens, gedekt door het duister, de volkswijken in voor een nieuwe razzia.

Bij officieel regeringsdecreet moeten de winkels koste wat kost op donderdagmorgen open, op straffe van een uitzonderlijk hoge geldboete of onmiddellijke arrestatie bij verdere weigering. Maar niemand denkt eraan zijn deuren voor het publiek te openen. De gemiddelde middenstander kijkt wel uit. Heel Port-au-Prince lijkt te zijn stilgevallen in afwachtende lethargie. Een stilte voor de storm.
Deze mensen, benadrukt Ronald Joanouel, een jonge student aan het Institute Polytechnique bij de Rue Capois, met enig gevoel voor pathetiek, deze mensen drinken modderwater als wilde beesten, ze schurken zich in de modder om zich van hun luizen te ontdoen, ze hebben nachtmerries in die modderpoel, ze voeden zich als varkens en als koortsige, doodzieke varkens liggen ze uiteindelijk in de goot op hun einde te wachten. En wanneer ze geluk hebben worden ze door de tontons, die hen eerst nog hun laatste gourdes afhandig hebben gemaakt, afgeslacht. In Haïti you always die before your time.
Je weet eigenlijk niet precies wie die tontons zijn. Je kunt slechts een vermoeden hebben. Ze kunnen naast je wonen of een kraam op de markt hebben. Het kan ook de praatgrage chauffeur van een busje zijn. Maar een ding is nu zeker… het volk eist het hoofd van Jean Claude en zijn vrouw Michelle Bennett op een lange staak!
De Duitse consul-generaal dr. Bernd Morast komt bepakt, bezakt en uiterst bezweet en moe, want hij heeft de laatste kilometers moeten lopen, met zijn zware koffers de lobby van het Park Hotel weer binnengewankeld, na een vergeefse tocht naar de internationale luchthaven, vanwaar hij naar zijn standplaats New York wilde vertrekken. De beroepsdiplomaat weet mij te melden dat zijn vlucht is gecancelled, maar dat de reden voor dit onwelkome uitstel op de luchthaven niet bekend is. Een telefonisch gesprek met de Duitse ambassadeur verschaft hem meer duidelijkheid.
Alle vliegverkeer is tot nader order gestaakt.
Morast ligt lijdzaam op een gerafeld groen veldbed voor het lege zwembad. Hier voeg ik mij na korte tijd bij hem. Het wordt een bijzonder plezierige namiddag. Eten is er niet. Prestige-bier tegen vooroorlogse prijzen in overvloed. Morast leest een paar hoofdstukken uit The Black Jacobins, een klassiek boek van C.L.R. James over Haïti.
Hij citeert: Duvalier of Haïti is the uncrowned king of Latin American barbarism. It is widely believed that despite the corruption of his régime, it is American support which keeps him in power: better Duvalier than another Castro.
We drinken het lauwe bier. De zon schijnt fel. Het is rustig, iets te rustig; het hotel slaapt, de stad slaapt. Vermoeide soldaten spelen poker in hun vuile barakken.

Het is vrijdagochtend vroeg en dictator Jean Claude Duvalier bestuurt eigenhandig zijn gloednieuwe BMW naar de dertien kilometer verderop gelegen luchthaven. Zijn volgens de laatste Parijse mode geklede vrouw barst in tranen uit. Achter haar slanke figuur is, in het duister van de auto, in een glimp, het tevreden glimlachende gezicht te zien van legerkolonel Prosper Avril, the coming man, de latere generaal en daarna, voor korte tijd, president van Haïti.
Tegen zonsopgang is de voltallige Duvalier-clan met inbegrip van schoonfamilie Bennett en een aantal naaste medewerkers in een Amerikaans legervliegtuig vertrokken richting Frankrijk. Duvaliers moeder Simone blijft in Port-au-Prince.
Ik zal Haïti nooit meer verlaten, is haar afgemeten, verbeten statement.
In de stad is het al snel bekend dat de zo gehate president voor het leven het land met extreme spoed heeft verlaten. Eerst heerst er echter nog enige ambivalentie, want was de president een week daarvoor ook al niet op het vliegveld gesignaleerd?
Maar al snel is het centrum van Port-au-Prince veranderd in een regelrechte chaos. Op de Place de la Liberté, tegenover het paleis, dringen duizenden joelende mensen op met uit plantsoenen geplukte bloemen en afgerukte palmtakken. Ook worden verscheurde, bebloede, blauwe shirts, symbool van de tontons maucoutes en roodblauwe vlaggen rondgedragen. Onbekenden omarmen elkaar als lang gemiste verwanten en schreeuwen schorre leuzen.
A bas Jean Claude Duvalier, A bas des Maucoutes, Vive lArmee, Vive Radio Soleil! Leve het radiostation van de katholieke missie, dat door het regime abrupt de mond werd gesnoerd.
Men vergaapt zich in het scherpe licht van de ochtendzon voor het stralend witte paleis. Er wordt rum uitgedeeld. Men loopt stomdronken over het trottoir voor de stalen hekken, een trottoir waar nooit iemand mocht lopen op straffe van arrestatie of erger nog, onmiddellijke verwijdering. Een wagen met soldaten en gewapende tontons op weg naar de legerbarakken wordt achtervolgd door een uitzinnige menigte. En dan worden er stenen gegooid. Er worden steeds met stenen gegooid. Het regent stenen. Uit de nabije provincies stromen tienduizenden haveloze plattelanders de hoofdstad binnen.
Jeff Lite, woordvoerder van de Amerikaanse ambassade aan de Avenue Massachusetts, geeft een kort resumé.
De VS ontkennen iedere betrokkenheid bij de val van het bewind-Duvalier. Vannacht om half drie ontmoette de ambassadeur de president. President Duvalier vroeg en kreeg een vliegtuig en dat vliegtuig is een paar uur geleden vertrokken en nadert nu zo ongeveer het Europese continent.
Het leger, onder leiding van interim-president en leider van de militaire junta, de 53-jarige luitenant-generaal Henri Namphy, een rasechte carrière-officier en in het verleden vertrouwensman van François Duvalier, ziet inmiddels in, dat er in de straten een gevaarlijke, explosieve situatie ontstaat. De ultieme feestroes dooft uit als een nachtkaars en slaat langzaam om in opperste volkswoede.
Kleine, broodmagere jongens klimmen op de Champs de Mars, tegenover het Park Hotel, behendig in de daar geplaatste duiventillen. Witte nestveren stuiven in het rond. De gekeelde duiven en eieren worden in een zak gegooid. Een team van CNN, diezelfde morgen gearriveerd met een gecharterde Lear-jet, filmt het tafereel en geeft een kort ooggetuigenverslag. Vanuit de wijken Delmas en Bel Air worden de eerste vernielingen en plunderingen gemeld. Vooral de bezittingen van Ernst Bennett, schoonvader van de ex-president, moeten eraan geloven. Wat het volk echter niet beseft is, dat Bennett het merendeel van zijn eigendommen reeds maanden daarvoor tegen goed geld van de hand heeft gedaan.

HOOFDSTUK 8

Op het prominentenkerkhof bij de Rue Guilloux wordt de majestueuze graftombe van Papa Doc, de vader van Duvalier, volledig gesloopt. Het imposante mausoleum blijkt een immens lege, holle ruimte. De teleurgestelde, razende menigte opent vervolgens de laatste rustplaats van generaal Gracia Jacques, bij leven een fervent aanhanger van François Duvalier. Uitzinnig brullend sleept de ontketende volksmassa de geopende kist met het gebalsemde, in gala-uniform gestoken lijk van de legeraanvoerder door de straten van Port-au-Prince. Winkeliers verdelen gratis flessen rum.
Gracia Jacques wordt bespuwd, geschopt en met machetes doorstoken. Daarna wordt het lichaam met petroleum overgoten en in brand gestoken.
De eerste berichten sijpelen binnen dat huizen van beruchte tontons macoutes worden omsingeld.
Ik loop naar de Roxy Bar aan de haven, maar die is gesloten.
Rond twaalf uur, in het zenit van de zon, vallen de eerste doden van de dag. In de Rue Pavèr wordt een magazijn met auto-onderdelen geplunderd. Vijftig meter van mij vandaan zie ik een soldaat zijn M-16 geweer schouderen. Twee mannen verlaten overhaast het gebouw. De een kiest ongelukkigerwijs het midden van de weg. De ander komt snel op mij toerennen met iets blinkends in de vuist. Hij kijkt mij recht in het gezicht. Blijft mij onafgebroken recht in de ogen kijken. Hij struikelt, struikelt opnieuw, valt, staat op. Een schot. De man valt nogmaals, een halve meter van mij verwijderd. Uit zijn opengereten borstkast bloesemt een fragiele, prachtige rood-witte vlinder. Een Haïtiaanse Rembrandt van Rijn. De anatomische les van prof. Tulp in optima forma tot leven gebracht. Ik sta er verbijsterd naar te staren.
De man ademt niet meer. Hij is dood, morsdood. In zijn rechterhand houdt hij nog steeds een kleine autolamp geklemd. Zijn kameraad ligt, de benen wijduit in zijn eigen urine met een kogel door het hoofd terzijde van een open riool. Een klein straaltje bloed vloeit uit zijn verwrongen mond. Ik vloek.
Konjo bo mama, had ik mijn camera maar meegenomen. Goede, mooie kleurenfotos make the real money.
Verderop in dezelfde straat wordt het marmeren kantoor van Haïti Air, troetelkind van de Duvalier-familie, op grondige wijze van iedere luister ontdaan. Rekeningen en tickets liggen verspreid over straat.

Ik bereik, via een moeilijke omweg, het regeringsgebouw voor Telecommunicatie in het centrum om te telefoneren met de redactie in Nederland. Alleen vanuit dit kantoor bereikt Haïti de buitenwereld en het buitenland Haïti. Andere verbindingen zijn er niet meer. Het contact komt onwaarschijnlijk snel tot stand, ondanks het feit dat er slechts ♪0én operator op haar post is gebleven. Vlug bel ik mijn verslag door.
Een compleet oproer, Duvalier weg, generaal Henri Namphy aan de macht, de laatste week zon 300 doden, aantal gewonden niet meer te tellen, de beer is werkelijk los.
In Amsterdam is men bijzonder blij met het beknopte bericht. Er is immers op dat moment geen andere Nederlandstalige journalist in het land.
Vervolgens weet ik met grote moeite de krant op Curaçao te bereiken.
Oh, leuk dat je belt Alex, een goede vakantie? Ja, er waren geloof ik wel wat kleine problemen. Maar die zijn nu toch opgelost? We kregen juist een ANP-bericht binnen. Wist je al dat Duvalier weg is? We brengen het op pagina drie. Verder alles rustig. Niets aan de hand dus, alles normaal. Je moet de groeten hebben van… Wat…? Henri Namphy…? Wie is die klootzak…? Slechte verbinding zeg. Anyway, ik heb je kinderen nog gezien. Wat…? Nee, nee, dat kan niet, dat kan ik niet geloven, want het ANP zegt…
Ome Henk, schreeuw ik in de kakofonie van geluid om mij heen door een krakende lijn. Het is hier een complete revolutie, ze knallen ze als ratten af, luister…, en ik houd de hoorn van het telefoontoestel buiten de cel. Op het voorplein van het communicatiegebouw ratelt een machinegeweer. Drie mensen liggen stuiptrekkend in het stof; anderen duiken in de smerige riolen om aan de ricochetterende kogels te ontkomen.
Ja, er zal misschien nog wat geschoten worden of is het misschien al carnaval? Het Algemeen Nederlands Persbureau zegt…
Ik smijt de hoorn op de haak, want op deze manier laat ik de dollars onverantwoord rollen en die dollars denk ik de komende dagen nog hard nodig te hebben.